ECLI:NL:CRVB:2022:676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
20/4184 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekerde jaren voor de AOW van een appellant die tijdelijk in Marokko verblijft na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan een appellant die in Marokko woont. De appellant, geboren in 1953, heeft in Nederland gewerkt van 18 september 1991 tot 1 januari 1995. In 1995 heeft hij enige tijd ziekteverlof genomen en is hij naar Marokko vertrokken. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft aan de appellant met ingang van 1 november 2019 een AOW-pensioen toegekend van € 66,80 per maand, waarbij de Svb heeft vastgesteld dat de appellant niet verzekerd was voor de AOW gedurende een lange periode, wat resulteerde in een korting van 92% op zijn pensioen.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat het hem toegekende pensioen onvoldoende is om van te leven. De Svb heeft echter in de procedure gesteld dat er onvoldoende gegevens zijn om een langere verzekerde periode vast te stellen dan de vier jaar die de Svb heeft aangenomen. De Raad heeft de argumenten van de appellant en de Svb zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de beslissing van de Svb te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet kan aantonen dat hij langer dan tot 9 februari 1995 ziek was en dat dit niet leidt tot meer verzekerde jaren voor de AOW.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

20.4184 AOW

Datum uitspraak: 17 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2020, 20/207 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft vragen van de Raad beantwoord en nadere stukken ingediend. Ook appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. S. Pinar.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1953, is werkzaam geweest in Nederland in de periode van 18 september 1991 tot 1 januari 1995. In 1995 is appellant enige tijd ziek geweest en is hij vertrokken naar Marokko.
1.2.
In het besluit van 16 mei 2019 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 november 2019 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ten bedrage van € 66,80 per maand. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW van 1 november 1969 tot en met 17 september 1991 en in de periode van 2 januari 1995 tot en met 31 oktober 2019. Dit is 46 jaar, acht maanden en 16 dagen, afgerond 46 jaar. Dit leidt tot een korting van 92% op zijn ouderdomspensioen.
1.3.
In het besluit van 12 november 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 mei 2019 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het bedrag dat hij krijgt aan ouderdomspensioen te weinig is om met zijn echtgenote van te leven en volledig opgaat aan medicijnen.
3.2.
Op vragen van de Raad heeft de Svb geantwoord geen aanleiding te zien voor een langere verzekerde periode op grond van artikel 7 van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1989, Stb. 1989, 164 (KB 164). Volgens de Svb is de situatie van appellant niet vergelijkbaar met die in de uitspraak van de Raad van 13 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:294. Uit de gegevens in het dossier en ook uit de gegevens die de Svb desgevraagd van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft ontvangen, kan niet worden geconcludeerd dat appellant langer dan tot 9 februari 1995 zijn arbeid tijdelijk heeft onderbroken ten gevolge van ziekte. Ook als de periode tot 9 februari 1995 als verzekerde periode wordt meegeteld, levert dit niet meer verzekerde jaren voor de AOW op.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 7 van KB 164 luidt als volgt. Verzekerd ingevolge de volksverzekeringen blijft degene die niet in Nederland woont, maar die uitsluitend in Nederland arbeid verricht en van wie de arbeid tijdelijk wordt onderbroken
a. wegens ziekte, moederschap, ongeval of werkloosheid of
b. wegens onbetaald verlof, staking of uitsluiting.
4.2.
In de onder 3.2 genoemde uitspraak van 13 februari 2020 heeft de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 3 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4248, overwogen dat de regelgever met artikel 7 van KB 164 het oog heeft gehad op een tijdelijke onderbreking onder andere ten gevolge van ziekte, waarbij de bedoeling was dat de werkzaamheden zo mogelijk zouden worden hervat, welke tijdelijke onderbreking de duur van het – toen geldende – ziektewetjaar kon omvatten. Het enkele feit dat iemand gedurende het ziektewetjaar is teruggekeerd naar Marokko, doet aan het tijdelijke van een onderbreking als in artikel 7 van KB 164 bedoeld, niet af.
4.3.
Uit de gedingstukken valt op te maken dat appellant van 16 januari 1995 tot 22 januari 1995 een Ziektewetuitkering heeft ontvangen en dat op 9 februari 1995 nog een ziekmelding heeft plaatsgevonden. Tot wanneer deze mogelijke periode van ziekte heeft geduurd, valt niet uit de stukken af te leiden. Op enig moment in 1995 is appellant naar Marokko vertrokken. Ook blijkt niet dat appellant na de wachttijd van 52 weken een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft aangevraagd. De Raad volgt de Svb in zijn standpunt dat er onvoldoende gegevens voorhanden zijn om een periode af te bakenen waarin appellant in 1995 zijn arbeid tijdelijk heeft onderbroken wegens ziekte, die zou leiden tot meer verzekerde jaren voor de AOW dan door de Svb is aangenomen. Zelfs al zou worden aangeknoopt bij het laatste gedingstuk uit 1995 – een brief van een fysiotherapeut van 27 februari 1995, die niet per se duidt op een onderbreking van de arbeid wegens ziekte – dan zou deze datum niet leiden tot meer verzekerde jaren, aldus de Svb ter zitting.
4.4.
De Svb heeft appellant terecht afgerond vier jaar verzekerd geacht voor de AOW. Dit heeft geleid tot een korting op het ouderdomspensioen van 92%. Dit betekent dat appellant recht heeft op een AOW-pensioen van 8% van het maximale ouderdomspensioen voor een gehuwde. Dat appellant van dit bedrag niet kan rondkomen, kan hier niet aan afdoen en kan ook niet verwacht worden bij een ouderdomsverzekering van vier jaren.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R. van Doorn
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) statue confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M. le maître E.E.V. Lenos en présence de R. van Doorn en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 17-03-2022.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas: Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.