ECLI:NL:CRVB:2022:671
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellante na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellante. Appellante had zich ziekgemeld in 2009 en was in 2011 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2015 werd haar uitkering beëindigd omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante verzocht in 2019 om herbeoordeling, maar het Uwv concludeerde dat zij per 3 juli 2018 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. De rechtbank Limburg had eerder de besluiten van het Uwv bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had ingediend die haar standpunt onderbouwde dat zij meer beperkt was dan vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 29 augustus 2019. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 30 december 2019 correct was, omdat het Uwv een uitlooptermijn had in acht genomen.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen grond voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak in het voordeel van het Uwv was.