ECLI:NL:CRVB:2022:664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
18/4438 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van geschiktheid voor maatgevende arbeid en belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante met ingang van 6 maart 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid. Appellante heeft zich ziek gemeld met klachten die passen bij fibromyalgie en heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft deskundigen benoemd om de belastbaarheid van appellante te onderzoeken. De deskundigen concludeerden dat er benutbare mogelijkheden zijn en dat de beperkingen die door de verzekeringsarts zijn aangenomen juist zijn. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat appellante geschikt is voor de maatgevende arbeid van magazijnmedewerker. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.

Uitspraak

18.4438 WIA

Datum uitspraak: 17 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juni 2018, 17/8013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mattheussens. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft verzekeringsarts K.C Rammeloo en psychiater W. Nieuwdorp als onafhankelijk deskundigen benoemd. De deskundigen hebben in samenwerking onderzoek verricht en daarvan op 25 november 2021 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft een zienswijze op het rapport gegeven en meegedeeld zich te kunnen verenigen met de conclusies in het deskundigenrapport.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is voor het laatst werkzaam geweest als magazijnmedewerker bij [bedrijf] voor gemiddeld 22,09 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellante zich op 9 maart 2015 ziek gemeld met klachten passend bij fibromyalgie (pijnklachten en klachten aan het bewegingsapparaat alsook rugklachten).
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat appellante nog geschikt is voor de maatgevende arbeid van magazijnmedewerker. Daarnaast heeft hij een vijftal functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 10 april 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 6 maart 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum niet arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 10 april 2017 bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht en geconcludeerd dat de FML op enkele items aanpassing behoeft. Bij besluit van 8 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In beroep heeft het Uwv alsnog een op 16 januari 2018 opgemaakte FML overgelegd. In een rapport van 13 februari 2018 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellante op basis van de aangepaste FML onveranderd geschikt is voor de maatgevende arbeid. Van de ten behoeve van de theoretische schatting geselecteerde functies heeft hij er twee geschrapt. Er resteren echter voldoende functies waarop de schatting kan worden gebaseerd. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante blijft daarmee ongewijzigd minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De artsen van het Uwv hebben de informatie van de behandelaars van appellante in hun beoordeling betrokken en in verband daarmee beperkingen aangenomen. De rechtbank is niet gebleken dat de beperkingen van appellante in de FML van 16 januari 2018 zijn onderschat. Door de arbeidsdeskundigen is inzichtelijk gemotiveerd dat uitgaande van de vastgestelde beperkingen appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan het laatstelijk verrichte werk. Dit betekent dat zij niet arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvullende beperkingen eerst in beroep in de FML van 16 januari 2018 zijn vastgelegd. Ook is eerst in beroep aan de hand van die gewijzigde FML de geschiktheid van appellante voor het laatstelijk verrichte werk voldoende toegelicht met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 februari 2018. De rechtbank heeft aanleiding gezien dit motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante en het Uwv op te dragen het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank haar beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante heeft aangevoerd dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Gelet op de aard en de ernst van haar beperkingen is zij ten onrechte geschikt geacht voor het laatstelijk verrichte werk en andere functies. Gelet op de aard en de complexiteit van haar aandoening (fibromyalgie dan wel CVS) zijn de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende toegerust om haar belastbaarheid te beoordelen. Zij heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is in de eerst plaats of het Uwv terecht appellante met ingang van 6 maart 2017 een WIA-uitkering heeft geweigerd omdat zij geschikt is voor de maatgevende arbeid en op grond hiervan niet arbeidsongeschikt wordt geacht in het kader van de Wet WIA. Tussen partijen is daarbij in het bijzonder in geschil de belastbaarheid van appellante, vastgelegd in de FML van 16 januari 2018. Ter zitting van de Raad heeft appellante de beschrijving door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van de werkzaamheden in de maatgevende arbeid onderschreven.
4.2.
Er is twijfel ontstaan over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante, gelet op de in dit dossier beschikbare gegevens van de behandelend sector. Teneinde vast te stellen welke objectiveerbare beperkingen en mogelijkheden er op de datum in geding bestonden heeft de Raad verzekeringsarts Rammeloo en psychiater Nieuwdorp als deskundigen benoemd en verzocht een onderzoek te verrichten. De deskundigen hebben appellante onderzocht en het dossier en de relevante medische gegevens bestudeerd. De deskundigen hebben in hun rapport ten aanzien van de diagnoses fibromyalgie, migraine, duizeligheid en oorsuizen als volgt overwogen. Ten aanzien van de diagnose fibromyalgie is vastgesteld dat de door appellante als ernstig beschreven pijn, welke leidt tot een zodanige vermoeidheid dat onderzochte zegt niet of nauwelijks voor haar gezin en huishouden te kunnen zorgen en niet te kunnen werken, niet te herleiden is tot een objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Vermijdingsgedrag, deconditionering en inadequaat herstelgedrag spelen een belangrijke rol bij het in stand houden van de klachten en ervaren belemmeringen. Ten aanzien van de diagnose migraine is overwogen dat er aanwijzingen zijn voor migraine, hoewel de anamnese niet specifiek is. Het niet gebruiken door appellante van de voorgeschreven profylactische anti-migraine medicijnen ter voorkoming van frequentere, ernstigere klachten door migraine roept bij de deskundigen vraagtekens op bij de ernst, frequentie en duur van de aanvallen die appellante aangeeft te ervaren. Ten aanzien van de duizeligheid en het oorsuizen hebben de deskundigen opgemerkt dat bij het duizeligheidscentrum specifieke oorzaken van duizeligheid uitgesloten. Er werden aanwijzingen gevonden voor een relatie met migraine en hyperventileren. Appellante volgt de gegeven behandeladviezen niet op. Concluderend kunnen volgens de deskundigen de diagnoses fibromyalgie, migraine, duizeligheid en oorsuizen worden overgenomen, waarbij sprake lijkt van een stress gerelateerde component, vermijdingsgedrag, inadequaat herstelgedrag, leidend tot gewenning aan inactiviteit en prikkelarmoede, en tot conditieverlies. Bij het psychiatrisch onderzoek is geen psychiatrische diagnose vastgesteld. Ten aanzien van de belastbaarheid hebben de deskundigen geconcludeerd dat er benutbare mogelijkheden zijn. Op grond van de gestelde diagnoses en de bevindingen bij het onderzoek kunnen de beperkingen die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen als juist en voldoende passend worden gezien. Er is geen aanleiding om meer of zwaardere beperkingen aan te nemen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gedaan, zoals deze zijn weergegeven in de FML van 16 januari 2018.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgens als de door deze deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante alsook de informatie van de artsen van het Uwv zijn door de deskundigen bij de beoordeling betrokken. De deskundigen hebben appellante zelf onderzocht en hun rapport is uitgebreid, inzichtelijk en consistent gemotiveerd. Ook hebben de deskundigen overtuigend gemotiveerd dat de artsen van het Uwv voldoende beperkingen hebben aangenomen.
4.4.
Het Uwv heeft derhalve bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellante terecht de FML van 16 januari 2018 als uitgangspunt genomen.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 februari 2018 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de maatgevende arbeid van magazijnmedewerker. Nu appellante op de datum in geding,
6 maart 2017, geschikt is voor de maatgevende arbeid is zij niet arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA en is terecht met ingang van die datum een WIA-uitkering geweigerd.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaag. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) R. van der Heide