ECLI:NL:CRVB:2022:659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
20/3415 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet verschijnen op gesprek en onvoldoende onderbouwing van omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellante had haar bijstandsuitkering zien opschorten door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, omdat zij zonder bericht van verhindering niet op een gesprek was verschenen. Het college had haar eerder uitgenodigd voor een gesprek op 2 oktober 2019, maar ook toen was appellante niet verschenen. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat het verzuim niet binnen de gestelde termijn was hersteld.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar niet verweten kan worden dat zij niet op het gesprek is verschenen, omdat zij door bijzondere omstandigheden niet in staat was om kennis te nemen van de post. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat appellante geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overlegd die haar stelling onderbouwen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet.

Uitspraak

20.3415 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 augustus 2020, 20/2270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 15 maart 2022
Zitting heeft: J.L. Boxum, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: B. Beerens
Appellante en haar gemachtigde, mr. Y. Eryilmaz, zijn, met bericht, niet verschenen.
Het college heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door M.A.J. Hendriks.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft bij besluit van 26 september 2019 (opschortingsbesluit) de bijstand van appellante met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (PW) met ingang van 25 september 2019 opgeschort. Appellante is die dag zonder bericht van verhindering niet op het gesprek verschenen waarvoor het college haar had uitgenodigd. Het college heeft appellante in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen door te verschijnen voor een gesprek op 2 oktober 2019 en de gevraagde gegevens mee te nemen. Tegen het opschortingsbesluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt. Dat staat daardoor in rechte vast.
2. Appellante is ook op 2 oktober 2019 zonder bericht van verhindering niet verschenen. Bij besluit van 3 oktober 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover nu van belang, de bijstand van appellante met ingang van 25 september 2019 ingetrokken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW.
3. Het college kan ingevolge artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand intrekken als het verzuim op grond waarvan de bijstand is opgeschort niet binnen de daarvoor gestelde termijn wordt hersteld.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe als volgt overwogen, waarbij voor ‘eiseres’ ‘appellante’ moet worden gelezen en voor ‘verweerder’ ‘het college’:
“Vaststaat dat eiseres niet is verschenen op het gesprek op 2 oktober 2019. Het betoog van eiseres komt er op neer dat haar hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres had, zodra het voor haar duidelijk was dat zij niet op of omstreeks 18 augustus 2019, zoals aan verweerder aangekondigd, terug wilde of kon keren naar Nederland, contact met verweerder moeten opnemen om haar situatie uit te leggen. Omdat ze dat niet heeft gedaan en omdat zij geen voorziening had geregeld voor haar postverzorging, kan zij zich niet met succes beroepen op de omstandigheid dat zij geen kennis had genomen van het besluit van 26 september 2019. Daar komt bij dat haar situatie in ieder geval met zich meebracht dat zij langer dan vier weken verblijf buiten Nederland hield of zou houden en om die reden op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW geen recht meer op bijstand had of zou houden. Dat zij daartoe niet in staat was, heeft eiseres niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Verweerder was daarom bevoegd om het recht op bijstand van eiseres met ingang van 25 september 2019 in te trekken. Wat eiseres heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.”
5. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij niet op het gesprek is verschenen. Door de bijzondere en individuele omstandigheden waarin zij verkeerde heeft zij geen kennis kunnen nemen van de post. Tevens was appellante door deze omstandigheden niet in staat om haar noodzakelijke voortzetting van haar verblijf in het buitenland te melden.
6. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat zij ook in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals hiervoor weergegeven, waarop dat oordeel rust.
7. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) J.L. Boxum