ECLI:NL:CRVB:2022:656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies voor WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WIA-uitkering heeft aangevraagd. Appellant, die als kabelwerker werkte, is sinds 15 mei 2017 uitgevallen door fysieke klachten. Na een medisch onderzoek door het Uwv is vastgesteld dat hij recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,84%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn medische klachten en beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. In hoger beroep heeft appellant nieuwe medische informatie ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet leidde tot een andere conclusie. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat er geen medische aandoening was die een urenbeperking rechtvaardigde en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en werd openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.