ECLI:NL:CRVB:2022:655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WAO-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan toename van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving, had haar uitkering in 2017 beëindigd gekregen omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen door medische klachten, waaronder endometriose en een herseninfarct. Het Uwv had echter vastgesteld dat er geen recht op een WAO-uitkering was, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen tussen 2 november 2017 en 10 juli 2019.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv deugdelijk had gemotiveerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 oktober 2020 voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen toename van beperkingen was vastgesteld en dat de medische stukken die door appellante waren ingediend, niet tot een ander oordeel leidden. De Raad onderschreef dit oordeel en oordeelde dat de nieuwe medische informatie die appellante in hoger beroep had ingediend, het oordeel van de rechtbank niet aantastte.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.