ECLI:NL:CRVB:2022:654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 53,75%. Appellant, die zich op 14 november 2016 ziek meldde met rugklachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit ongegrond had verklaard. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de door het Uwv aangenomen belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld en dat de door appellant ingediende medische rapporten geen aanleiding gaven voor een andere beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking, zoals door appellant werd aangevoerd, en dat de rechtbank de juiste beslissing had genomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.