In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die sinds 30 maart 1993 een WAO-uitkering ontvangt, had in 2014 een toeslag op haar uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante vanaf 1 januari 2016 een pensioen ontving, wat zij niet had doorgegeven. Hierdoor heeft het Uwv de toeslag per 1 maart 2019 beëindigd en een bedrag van € 8.766,66 aan onterecht betaalde toeslag teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, stellende dat zij het Uwv in een telefoongesprek op 30 november 2016 had geïnformeerd over haar pensioeninkomsten. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door haar pensioeninkomsten niet tijdig te melden, en dat het Uwv terecht tot herziening en terugvordering is overgegaan. Er zijn geen dringende redenen om van terugvordering af te zien, en de Raad heeft geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor haar heeft.