ECLI:NL:CRVB:2022:643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
19/392 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA na bedrijfsongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die als glaszetter werkzaam was. Appellant had zich op 24 november 2014 ziek gemeld na een bedrijfsongeval en verzocht om een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant belastbaar was met beperkingen, wat leidde tot een vaststelling van 37,15% arbeidsongeschiktheid. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 39,67%. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 39,67%. Appellant voerde aan dat de FML onvoldoende rekening hield met zijn medische beperkingen en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant zijn standpunt niet had onderbouwd met medische gegevens. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 392 WIA

Datum uitspraak: 10 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2018, 18/4539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Cortet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens werkgeefster heeft mr. B.D. Roelink, advocaat, verzocht om als belanghebbende deel te nemen aan de procedure.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de werkgeefster heeft mr. M.P.M. Fruytier de behandeling van de zaak overgenomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Namens appellant is
mr. Cortet verschenen door middel van beeldbellen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en appellant de gelegenheid gegeven om medische stukken in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is werkzaam geweest als glaszetter voor 37,50 uur per week bij werkgeefster. Op 24 november 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten als gevolg van een bedrijfsongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 18 september 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 37,15% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 juni 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd in 39,67% en het besluit van 10 oktober 2017 voor het overige in stand is gebleven. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 31 mei 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 31 mei 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellant opnieuw neergelegd in een FML van 31 mei 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat een geselecteerde functie komt te vervallen en een nieuwe functie aan de selectie toegevoegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en in zijn rapport duidelijk heeft opgeschreven hoe hij zijn onderzoek heeft gedaan en welke informatie hij heeft bekeken. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant heeft gezien en hem heeft onderzocht. Daarnaast heeft hij het medisch dossier van appellant bestudeerd, kennis genomen van het rapport van de primaire verzekeringsarts en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gemotiveerd waarom appellant niet volledig arbeidsongeschikt is en heeft appellant in beroep geen reële aanknopingspunten geboden om meer beperkingen aan te nemen dan zijn neergelegd in de FML van 31 mei 2018. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat met de FML van 31 mei 2018 onvoldoende tegemoet is gekomen aan de medische beperkingen die hij als gevolg van het bedrijfsongeval heeft opgelopen. Appellant heeft gesteld dat er meer en verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Appellant heeft onvoldoende financiele middelen om zich adequaat te laten behandelen voor zijn medische klachten en heeft zijn standpunt om die reden ook niet kunnen onderbouwen met medische gegevens. Tot slot heeft appellant gesteld dat de geselecteerde functies niet passend voor hem zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 augustus 2017 heeft vastgesteld op 39,67%.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt aan toegevoegd dat appellant zijn standpunt ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd met medische gegevens die zijn standpunt dat hij meer beperkt is en volledig arbeidsongeschikt is onderbouwen. De omstandigheid dat appellant om financiële redenen niet in staat is om zich medisch te laten behandelen, geeft geen reden om de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de juistheid van de door hem aangenomen belastbaarheid in twijfel te trekken.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) G.S.M. van Duinkerken