ECLI:NL:CRVB:2022:64
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, die als beautyadviseur werkte, heeft zich op 1 maart 2017 ziekgemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar is. In eerste instantie is hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar het Uwv heeft later geconcludeerd dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat heeft geleid tot een bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en logisch onderbouwd heeft beoordeeld.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de duurbelasting ten onrechte niet op vier uur per dag is gehandhaafd. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft gemotiveerd op deze gronden ingegaan en appellant heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht die zijn standpunt onderbouwen. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.