ECLI:NL:CRVB:2022:628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
21/887 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 juni 2021, gewijzigd bij brief van 25 augustus 2021, volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. De rechtbank had eerder al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg uitgesproken, waardoor de Raad enkel de in hoger beroep gemaakte kosten diende te beoordelen.

De proceskosten zijn, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.138,50. Dit bedrag is opgebouwd uit 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor een schriftelijke reactie. De Raad heeft vastgesteld dat in de bijlage van het Bpb een limitatieve opsomming is gegeven van de procesbehandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. De kosten voor de te betalen eigen bijdragen, zoals door appellant verzocht, komen echter niet voor vergoeding in aanmerking. Voor de vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 maart 2022
21/887 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
27 januari 2021, 20/549 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.M.H. Lenaers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 9 juni 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 6 september 2021 heeft mr. Lenaers namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 juni 2021, gewijzigd bij brief van 25 augustus 2021, volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken staan de Raad nog slechts ter beoordeling de in hoger beroep gemaakte kosten.
De proceskoten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.138,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en een 0,5 punt voor een schriftelijke reactie).
In de bijlage van het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van de procesbehandelingen, waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. In de vergoeding van de te betalen eigen bijdragen, zoals is verzocht, is daarbij niet voorzien. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.138,50.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) H. Alajai
GdJ