ECLI:NL:CRVB:2022:621
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg onder de Wet langdurige zorg (Wlz)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 februari 2020. De appellant, die op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is geïndiceerd voor zorg, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het zorgkantoor, Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. Het zorgkantoor had eerder een pgb van € 62.965,00 verleend, maar dit bedrag werd later verhoogd naar € 76.452,10 na gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van de appellant. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gronden van het hoger beroep identiek zijn aan die van een eerder hoger beroep dat appellant had ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel over de verlening van het pgb voor het jaar 2017. De Raad heeft geoordeeld dat de gronden van dat eerdere hoger beroep niet slagen en heeft deze overwegingen herhaald in de huidige uitspraak. De Raad concludeert dat de gronden van het huidige hoger beroep ook niet slagen, omdat de bedragen die voor het jaar 2019 gelden, zoals opgenomen in artikel 5.13 van de Regeling langdurige zorg (Rlz), van toepassing zijn.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.