ECLI:NL:CRVB:2022:620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
20/1378 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel inzake de vaststelling van een persoonsgebonden budget onder de Wet langdurige zorg

Op 9 maart 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. over de vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) onder de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank Overijssel had eerder, op 26 februari 2020, het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellant was van mening dat het zorgkantoor het pgb ten onrechte niet had verhoogd en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en vastgesteld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het verzoek om vergoeding van schade afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter H.J. de Mooij en griffier B.H.B. Verheul. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van het aanvoeren van nieuwe gronden in hoger beroep.

Uitspraak

20.1378 WLZ

Datum uitspraak: 9 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 februari 2020, 19/2009 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld en verzocht het zorgkantoor te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 december 2020 heeft mr. J.C.E. Siebenga-Moggré, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerd voor zorg. Het zorgkantoor heeft bij besluit van 25 september 2018 appellant in verband hiermee voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 74.248,72 verleend.
1.2.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 17 juni 2019 (bestreden besluit) het pgb voor het jaar 2018 vastgesteld op € 74.248,72.
1.3.
Appellant heeft met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht tegen het besluit van 17 juni 2019 (bestreden besluit) rechtstreeks beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat appellant geen gronden heeft aangevoerd tegen de vaststelling van het pgb voor het jaar 2018.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Appellant heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het zorgkantoor het pgb ten onrechte niet heeft verhoogd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Verder heeft appellant de Raad verzocht het zorgkantoor te veroordelen tot vergoeding van schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellant ongegrond is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het verzoek om vergoeding van schade zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B.H.B. Verheul