ECLI:NL:CRVB:2022:617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
20/1375 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Overijssel inzake de Wet langdurige zorg en persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had het beroep van appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had aangevraagd, ongegrond verklaard. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de Raad zouden kunnen overtuigen om tot een ander oordeel te komen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad concludeerde dat het zorgkantoor, Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat appellant in de procedure tegen het besluit van 13 juni 2018 geen bezwaren kon inbrengen die betrekking hadden op de verleningsbeschikking van 27 juni 2017. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

20.1375 WLZ

Datum uitspraak: 9 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 februari 2020, 18/1489 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld en verzocht het zorgkantoor te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 december 2020 heeft mr. J.C.E. Siebenga-Moggré, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerd voor zorg. Het zorgkantoor heeft bij besluit van 27 juni 2017 appellant in verband hiermee voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 70.444,98 verleend.
1.2.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 13 juni 2018 het pgb voor het jaar 2017 vastgesteld op € 70.444,87.
1.3.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 26 juli 2018 (bestreden besluit) het bezwaar gericht tegen het besluit van 13 juni 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar ongegrond verklaard, bepaald dat de aangevallen uitsprak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat het zorgkantoor het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant kan echter in de procedure tegen het besluit van 13 juni 2018 geen bezwaren en gronden inbrengen die zijn gericht tegen de verleningsbeschikking van 27 juni 2017.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Appellant heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het zorgkantoor het pgb ten onrechte niet heeft verhoogd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Verder heeft appellant de Raad verzocht het zorgkantoor te veroordelen tot vergoeding van schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellant ongegrond is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het verzoek om vergoeding van schade zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B.H.B. Verheul