ECLI:NL:CRVB:2022:601
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA na medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 53,13%. Appellant had zich ziek gemeld op 3 juli 2017 en na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2019, werd vastgesteld dat hij belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv had vervolgens een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en had hiertegen bezwaar gemaakt.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, onder andere vanwege chronische gezondheidsklachten en een mogelijke relatie met PFOA-blootstelling.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt waren en dat er geen aanleiding was om de eerdere oordelen te herzien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.