ECLI:NL:CRVB:2022:595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-vervolguitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellant. Appellant, die psychische klachten had en eerder een WGA-uitkering ontving, was van mening dat het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid had onderschat. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 30 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank had de rapporten van de artsen als begrijpelijk en niet tegenstrijdig beoordeeld. Appellant had in hoger beroep opnieuw zijn standpunt ingenomen, maar de Raad volgde de eerdere oordelen en oordeelde dat de argumenten van appellant niet opgingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.