ECLI:NL:CRVB:2022:592
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als taxichauffeur
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een voormalige taxichauffeur, had zich op 29 mei 2018 ziek gemeld met knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem per 1 juni 2018 een Ziektewet (ZW) uitkering toe. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 5 oktober 2018, werd appellant per 5 november 2018 geschikt geacht voor zijn eigen werk. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom appellant geschikt was voor zijn werk.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met de ernst van zijn klachten en dat er geen therapie was ingezet. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellant in wezen een herhaling waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die zijn stelling konden ondersteunen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant had beëindigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige en dat het hoger beroep niet slaagde.