ECLI:NL:CRVB:2022:590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20/3093 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Indicatie banenafspraak wegens geschiktheid voor drempelfunctie medewerker bloemenveiling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Indicatie banenafspraak door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak, maar deze was door het Uwv afgewezen op basis van de conclusie dat hij in staat werd geacht het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant lichamelijke klachten en beperkingen had, maar dat hij, rekening houdend met deze beperkingen, in staat was om een drempelfunctie te vervullen als medewerker bloemenveiling.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige conclusies. De appellant had in hoger beroep herhaald dat het Uwv zijn medische problematiek had onderschat en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de Raad oordeelde dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor deze stelling.

De Raad concludeerde dat de appellant voldoende ruimte had gehad om zijn medische stukken in te dienen en dat er geen sprake was van schending van het beginsel van equality of arms. De aanvraag voor de Indicatie banenafspraak werd op goede gronden afgewezen, en het hoger beroep van de appellant werd verworpen.

Uitspraak

20 3093 WBQA

Datum uitspraak: 28 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juli 2020, 19/1592 WBQA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Joosen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. Voor appellant is verschenen mr. Joosen. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Oosterhout een uitkering op grond van de Participatiewet. Een klantmanager van de gemeente heeft met een door het Uwv op 20 juli 2017 ontvangen formulier bij het Uwv een zogeheten Indicatie banenafspraak aangevraagd. Bij de aanvraag waren adviezen in het kader van de Participatiewet bijgevoegd.
1.2.
In verband met deze aanvraag heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant lichamelijke klachten en beperkingen heeft. Appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, trillingsbelasting en boven schouderhoogte actief zijn. Verder mag geen sprake zijn van fel zonlicht en bestaat een beperking voor buigen, het frequent zware lasten hanteren en het boven schouderhoogte actief zijn. Een urenbeperking is niet aangenomen. Deze beperkingen zullen volgens de verzekeringsarts meer dan zes maanden duren. Een arbeidsdeskundige heeft hierna vastgesteld dat appellant met inachtneming van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in staat is tot het uitoefenen van een zogeheten drempelfunctie, waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen. In dat verband is de functie van medewerker bloemzaadproductie geselecteerd. Bij besluit van
23 oktober 2018 heeft het Uwv de aanvraag voor een Indicatie banenafspraak voor appellant afgewezen, omdat hij in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Daarbij is informatie van de huisarts en van anesthesioloog en pijnbehandelaar P.A.V. Frietman van 12 oktober 2018 meegewogen.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellant terecht en op goede gronden niet in aanmerking gebracht voor een Indicatie banenafspraak.
2.2.
Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geweest. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de klachten en beperkingen van appellant. De subjectieve klachtenbeleving van appellant is naar vaste rechtspraak niet relevant, maar wel de vraag welke beperkingen in objectieve zin kunnen worden vastgesteld. Uit informatie van de huisarts en de orthopedisch chirurg blijkt van tendomyogene nekklachten zonder neurologische afwijkingen. Uit deze informatie kan niet worden afgeleid dat sprake is van beperkingen zoals appellant in beroep heeft gesteld. Ook de medisch adviseur van Salude Deskundige Dienst M.J. Gerritze heeft volgens de rechtbank niet zorggedragen voor een nadere objectivering van de door Gerritze gestelde beperkingen. Verder heeft de rechtbank onduidelijk geacht op grond waarvan Gerritze tot een nadere urenbeperking tot 20 uur per week is gekomen.
2.3.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, voldoende inzichtelijk heeft toegelicht waarom appellant in staat moet worden geacht om de drempelfunctie van medewerker bloemenveiling te verrichten, waarbij ook is gemotiveerd dat bij het vervullen van deze functie niet in direct zonlicht wordt gewerkt. De stelling van appellant dat hij niet in staat is deze drempelfunctie te vervullen omdat zijn beperkingen zijn onderschat, wordt door de rechtbank niet gevolgd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de eerder ingediende gronden herhaald. Volgens appellant heeft het Uwv niet alle informatie van Frietman meegewogen, terwijl Gerritze dat wel heeft gedaan. Appellant heeft nadere informatie van Frietman van 14 oktober 2020 in geding gebracht. Met een beroep op het Korošec-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD 007721212) en de stelling dat er geen equality of arms is geweest, heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en in dat verband een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2020 in geding gebracht. Verder heeft het Uwv een uitspraak van de Raad overgelegd, waarin de besluitvorming over een Amber-beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over de periode 2010 tot en met 2015 in rechte is bevestigd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.Voor wat betreft het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 3 van de aangevallen uitspraak en naar (bijvoorbeeld) de uitspraak van de Raad van 6 juni 2019
(ECLI:NL:CRVB: 2019:1837).
4.2.
In geschil is of appellant met zijn beperkingen in staat is een drempelfunctie uit te voeren zodat hij geacht kan worden het wettelijk minimumloon te verdienen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen, omdat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Voor de stelling van appellant dat het Uwv zijn medische problematiek heeft onderschat, is in het dossier geen objectief medische onderbouwing te vinden. Wat betreft de medische informatie van Gerritze, die op preventieve en energetische gronden een urenbeperking van 20 uur per week aangewezen acht, heeft de rechtbank met juistheid de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd, die uiteengezet heeft dat hiervoor objectief medisch gezien geen aanleiding bestaat. Appellant noch Gerritze hebben gegevens in geding gebracht, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat bij appellant sprake is van verminderde beschikbaarheid of van een aandoening die gepaard gaat met energieverlies, op grond waarvan een urenbeperking aangewezen is.
4.5.
De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van Frietman maakt dit niet anders. Desgevraagd heeft Frietman kenbaar gemaakt dat hij voor de klachten van appellant geen neurologisch substraat kan aanwijzen. De vragen naar een urenbeperking, extra recuperatie-periodes en het effect van de ziekte van Raynaud op de nekbeweeglijkheid laat hij eveneens onbeantwoord. Daarmee is het standpunt van appellant dat sprake is van verdergaande beperkingen en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, niet met objectief medische gegevens onderbouwd en bestaat geen aanleiding het Uwv niet te volgen.
4.6.
Omdat er geen twijfel is over dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is er geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellant verzocht. Ook uit een oogpunt van equality of arms bestaat hiervoor geen aanleiding. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft hij ook benut, zodat van bewijsnood geen sprake is. De overgelegde medische informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellant. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms.
4.7.
Verder heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en op afdoende wijze heeft toegelicht dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat kan worden geacht de drempelfunctie van medewerker bloemenveiling te vervullen, waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen. De aanvraag om een Indicatie banenafspraak is dan ook op goede gronden afgewezen.
4.8.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N.N. Gambier