ECLI:NL:CRVB:2022:587
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die via een uitzendbureau als recycle-medewerker werkte, meldde zich op 17 oktober 2018 ziek na een val op het werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant ziekengeld verstrekt, maar concludeerde op 9 mei 2019 dat hij per 13 mei 2019 niet langer recht had op deze uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun oordeel.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij restklachten heeft, waaronder whiplash- en psychische klachten, en dat hij niet in staat is zijn eigen werk te doen. Hij verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten te betwisten, maar geen nieuwe medische informatie had ingediend die zijn claims kon onderbouwen.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een oneerlijk proces of schending van het beginsel van equality of arms. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.