ECLI:NL:CRVB:2022:584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 10 september 2015 ziek meldde met knieklachten en bijkomende psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 7 september 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde daarom de uitkering. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 januari 2018. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies binnen de vastgestelde belastbaarheid bleef. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.