ECLI:NL:CRVB:2022:580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20/1963 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten en later met psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van de conclusie dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen deskundige had benoemd en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

20.1963 ZW

Datum uitspraak: 3 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 mei 2020, 19/4464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een nader stuk ingediend. Partijen hebben over en weer gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 2 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als stoffeerder. Op 20 augustus 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lage rugklachten. Na de beëindiging van het dienstverband heeft appellant van het Uwv ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) en daarna een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 8 mei 2017 heeft hij zich opnieuw ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling is het recht op ziekengeld voortgezet. Appellant heeft op 14 januari 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Vervolgens heeft een arts appellant op 11 februari 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 februari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 12 maart 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 april 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank vindt het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig. Daarin zijn appellants klachten meegenomen. Op de in beroep overgelegde informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderbouwd en overtuigend gereageerd. De rechtbank vindt appellants beperkingen juist vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 februari 2019 vindt de rechtbank de functies geschikt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende (deugdelijk) gemotiveerd is ingegaan op zijn gronden over het aannemen van meer beperkingen en de geduide functies. Ten onrechte is bij de rechtbank geen twijfel gerezen over de medische beoordeling en de vastgestelde beperkingen en is geen deskundige benoemd. Appellant vindt dat hij meer lichamelijke en psychische beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. Ook had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Als gevolg van zijn beperkingen vindt appellant dat hij ongeschikt is voor de geduide functies. Met name in de functie van samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) is sprake van gedurende de hele dag veelvuldig getordeerd actief zijn, waarbij dozen netjes ingepakt moeten worden met producten van een zeker gewicht en formaat. Dit overschrijdt appellants belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende en uitvoerig besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Volgens appellant is de rechtbank niet op alle gronden ingegaan maar hij heeft niet aangevoerd welke gronden niet aan bod zijn gekomen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven en overgenomen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt moet worden geacht niet met medische informatie onderbouwd. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een duidelijke wijze alle lichamelijke en psychische klachten meegenomen in zijn beoordeling. Appellants gezondheidssituatie voldoet voorts niet aan de criteria om een urenbeperking aan te nemen en appellant heeft verder niet aangevoerd en onderbouwd waarom dat wel had gemoeten. Er is geen reden om aan de vastgestelde beperkingen in de FML te twijfelen.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen deskundige benoemd.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In zijn rapporten van 16 juni 2021, 30 september 2021 en 22 december 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nadere toelichting gegeven op de aspecten torderen en getordeerd actief zijn, de verschillen tussen deze aspecten, hoe zij zich in de functie van samensteller kunststof en rubberproducten verhouden tot de FML en welke gewichten (daarbij) in de betreffende functie gehanteerd worden. Appellant wordt in staat geacht enkele seconden achtereen te torderen. De functie van samensteller overschrijdt deze belastbaarheid niet op zowel de duur per keer als de totale duur van het torderen. Er wordt namelijk 60 keer per uur oftewel een keer per minuut maximaal enkele seconden achtereen getordeerd. Ook het tillen en het frequent lichte voorwerpen hanteren in deze functie overschrijdt appellants belastbaarheid niet. De assembleur hanteert bij het torderen onderdelen van maximaal 500 gram. Wat appellant hiertegen heeft aangevoerd slaagt niet. Uit de functieomschrijving en de toelichting door de arbeidskundig analist over de handelingen in deze functie blijkt niet dat de functionaris gedurende de gehele dag langdurig achtereen getordeerd actief dient te zijn en daarbij zware objecten dient te hanteren. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gewezen op het verplaatsen van de voeten of het gebruiken van een draaistoel bij deze handelingen, waardoor geen sprake meer is van torderen. De vierde functie van wikkelaar (SBC-code 267053) is komen te vervallen wegens een overschrijding op handelingstempo. Dit is echter niet van invloed op de uitkomst. De conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden gevolgd.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) R. van der Heide