ECLI:NL:CRVB:2022:577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
19/3384 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang na besluitvorming door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, maar trok dit hoger beroep in nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. De Raad heeft vastgesteld dat door deze nadere besluitvorming van het Uwv er geen procesbelang meer bestond voor appellante om het hoger beroep voort te zetten.

Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond op 13 januari 2021, was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. P. Rijnsburger. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D. de Jong. Na de intrekking van het hoger beroep heeft appellante verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die zij had gemaakt in deze procedure. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, omdat het bestuursorgaan gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen.

De proceskosten zijn begroot op een totaalbedrag van € 3.036,-, bestaande uit kosten voor zowel de behandeling in beroep als in hoger beroep. De Raad heeft verder bepaald dat appellante zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv kan wenden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

19 3384 WIA

Datum uitspraak: 3 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 juli 2019, 18/1990 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam B.V.] B.V. gevestigd te [vestigingsplaats] (ex-werkgever)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. P. Rijnsburger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 13 januari 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rijnsburger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
Ter zitting heeft de Raad het onderzoek geschorst.
Het Uwv heeft op 1 oktober 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 25 oktober 2021 heeft mr. Rijnsburger namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen in de door appellante in de onderhavige procedure gemaakte proceskosten en kosten van appellante gemaakt in een latere procedure.
Het Uwv heeft verweer gevoerd. Appellante heeft een nadere reactie ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2. Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken omdat door nadere besluitvorming van het Uwv geen procesbelang meer bestaat. Het Uwv heeft ingestemd met vergoeding van de kosten gemaakt in onderhavige procedure.
3. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep in de onderhavige procedure redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-) en € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-), totaal € 3.036,- voor verleende rechtsbijstand.
4. Voor een veroordeling van het Uwv in de kosten van appellante in verband met de behandeling van het bezwaar in een latere procedure bestaat geen aanleiding. De beslissing op bezwaar in die procedure ligt thans niet voor.
5. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.036,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R. van der Heide