ECLI:NL:CRVB:2022:576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
18/4543 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant, die sinds 2006 ziek is door een bedrijfsongeval en psychische klachten heeft. De Raad heeft de eerdere beslissing van het Uwv om de uitkering per 16 februari 2017 te beëindigen, vernietigd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant onvoldoende was onderbouwd. De door de Raad benoemde deskundige, psychiater M. Bozdağ, concludeerde dat appellant op de datum in geding, 16 februari 2017, leed aan een depressieve stoornis en PTSS, wat leidde tot een volledige urenbeperking. De Raad volgde de deskundige in zijn conclusie dat appellant niet in staat was om de vereiste arbeidstijd te verrichten. De Raad oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist had ingeschat en dat de WGA-loonaanvullingsuitkering doorloopt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.738,50 bedragen.

Uitspraak

18.4543 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2018, 17/4879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
Datum uitspraak: 3 maart 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkgeefster heeft mr. A. McKenna een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2019, gevoegd met het nader onderzoek in de zaak 16/1699 WIA. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Eryilmaz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer in zaak 16/1699 WIA en door mr. W.J. Belder in zaak 18/4543 WIA. Namens werkgeefster is mr. McKenna verschenen.
Na de zitting is het onderzoek wederom heropend. De Raad heeft M. Bozdağ, psychiater, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 4 november 2020 rapport uitgebracht.
Op het rapport hebben partijen gereageerd. Desgevraagd heeft het Uwv een nadere reactie ingezonden.
Bij aanvullend rapport van 5 juli 2021 heeft deskundige Bozdağ gereageerd op de reacties van partijen en heeft nadere vragen van de Raad beantwoord.
Op het nadere rapport hebben alle partijen gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
In zaak 16/1699 WIA wordt heden apart uitspraak gedaan.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk voltijds werkzaam als CNC Frezer bij werkgeefster, heeft op 5 oktober 2006 ziek gemeld met klachten van de linkerhand als gevolg van een bedrijfsongeval. Nadien zijn daar psychische klachten bijgekomen. Met ingang van 2 oktober 2008 tot 2 juli 2010 is aan hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Aansluitend aan de loongerelateerde uitkering is met ingang van 2 juli 2010 aan appellant een WGA‑loonaanvullingsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Met ingang van 7 juni 2014 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van werkgeefster is appellant op 22 september 2016 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 29 november 2016 vermeld dat appellant, naast lichamelijke klachten, nog altijd psychische klachten (aanpassingsstoornis, depressieve episode) heeft en daarvoor één keer per maand bij Kairos in behandeling is. Appellant voldoet niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden. Op grond van de psychische klachten zijn er beperkingen voor tijdsdruk, piekbelasting, conflicthantering, veelvuldige onderbreking, storingen en het dragen van grote verantwoordelijkheden. Appellant is aangewezen op gestructureerde, regelmatige en routinematige werkzaamheden zonder veel stress en drukte. Ook is er een beperking voor nachtarbeid. Voor een verdergaande arbeidsduurbeperking heeft de verzekeringsarts geen aanleiding gezien. De klachten van de linkerhand spelen niet meer. Wel worden nog beperkingen vastgesteld voor arm belastende werkzaamheden. De arbeidsmogelijkheden en arbeidsbeperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2016. De arbeidsdeskundige heeft met deze FML vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 31,01%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 december 2016 de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 16 februari 2017 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 16 augustus 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 16 augustus 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 bij uitspraak van 13 juli 2018 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De lichamelijke en psychische klachten van appellant, het medicijngebruik, en de informatie van de behandelend sector zijn op deugdelijke en inzichtelijke wijze door de verzekeringsartsen betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsartsen zijn er mee bekend dat appellant fysieke en psychische klachten heeft en hiervoor zijn beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de behandelend sector een van de verzekeringsartsen afwijkend standpunt inneemt over de medische situatie van appellant op de datum in geding. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geduide functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn gezondheidstoestand sinds 7 juni 2014 ongewijzigd is gebleven. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben bij de vaststelling van de FML van 29 november 2016 zijn lichamelijke en psychische beperkingen onderschat. De voor appellant geselecteerde functies zijn niet geschikt.
3.2.
Na behandeling ter zitting op 2 september 2019 heeft de Raad in wat partijen hebben aangevoerd aanleiding gezien zich nader te laten adviseren door een psychiater als deskundige en heeft psychiater M. Bozdağ als deskundige benoemd. Deskundige Bozdağ heeft op 4 november 2020, en na reacties van partijen, desgevraagd nogmaals op 5 juli 2021 gerapporteerd. Ook op het nadere rapport hebben partijen gereageerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht per 16 februari 2017 heeft vastgesteld op 31,01% en of het Uwv terecht de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant heeft beëindigd per 16 februari 2017 omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
4.2.
De door de Raad benoemde deskundige, psychiater Bozdağ, heeft in zijn rapport van 4 november 2020 vastgesteld dat bij appellant op de datum in geding, 16 februari 2017, sprake was van een depressieve stoornis, matig tot ernstig, zonder psychotische kenmerken (hoofddiagnose). Als bijkomende diagnose heeft hij genoemd: PTSS, narcistische en ontwijkende persoonlijkheidstrekken, impuls- en agressie regulatie problematiek in remissie, en als somatiek: distale phalanx amputatie, hypertensie. Op de vraag naar de arbeidsbeperkingen heeft de deskundige geantwoord dat personen met een depressieve stoornis, matig tot ernstig, meer last hebben van aandacht- en concentratieproblemen in vergelijking met personen met een aanpassingsstoornis. Wanneer er meer prikkels komen, kunnen de herbelevingen toenemen wat de psychische toestand zal verergeren. De deskundige heeft vastgesteld dat bij appellant ook sprake was van PTSS, die op dat moment “enigszins” onder controle was, maar snel kan decompenseren als er toename is van stress en spanning. Beide diagnoses samen die kunnen decompenseren maakt dat appellant een volledige urenbeperking heeft, aldus de deskundige.
4.3.
In reactie op dit rapport van de deskundige heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 februari 2017 ingediend. Daarin is geconcludeerd dat het rapport van de deskundige in zoverre – en appellant het voordeel van de twijfel gevend – wordt gevolgd dat op appellant geen bovenmatig appèl op de volgehouden aandacht mag worden gedaan. In een aangepaste FML van 7 december 2020 is dat vertaald in een toelichting op beoordelingspunt 1.1 (vasthouden van de aandacht: normaal, kan de aandacht gedurende minstens een half uur richten op één informatiebron): maar geen bovenmatig appèl hierop noch in tijdsduur noch in inhoud. Voor een volledige urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond gezien. In passend werk (in de FML zijn behoorlijke beperkingen opgenomen ten aanzien van sociale en persoonlijk functioneren) is er geen sprake van een bovenmatige kans op decompensatie door toeneming van stress/spanning. Bovendien zijn de meeste spanningen in de thuissituatie van appellant, waardoor het deelnemen aan het arbeidsproces mogelijk louterend werkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts erop gewezen dat appellant ook bij de primaire verzekeringsarts geen geagiteerde indruk maakte en verder bleek uit de opgevraagde informatie bij Kairos niet van een gedecompenseerd toestandsbeeld. Ten slotte is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep opvallend dat de behandelaar de diagnose PTSS niet noemt in november 2016 (en ook geldend per datum in geding nu dit niet lang nadien was).
4.4.
In een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 december 2020 is geconcludeerd dat de aanvullende beperking ten aanzien van het vasthouden van de aandacht in de geselecteerde functies niet aan de orde is, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 16 februari minder dan 35% blijft.
4.5.
In een nader verslag heeft de deskundige Bozdağ zijn standpunt over de volledige urenbeperking van acht uur per dag/40 uur per week herhaald. Hij heeft daaraan toegevoegd dat bij appellant in het verleden bij toename van zijn depressie en PTSS-klachten meerdere keren sprake is geweest van auto-intoxicatie.
4.6.
In een nadere reactie van 19 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn eerdere standpunt over de duurbeperking herhaald. Bij appellant is sprake van reacties op ervaren stress, veel problemen in de thuissituatie, maar niet van een gedecompenseerd toestandsbeeld; er is sprake van psychosociale behandeling de ene week en de andere week van partnerrelatietherapie; ook daaruit blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen floride psychiatrische aandoening die noopt tot een volledige urenbeperking.
4.7.
Appellant heeft te kennen gegeven te kunnen instemmen met een volledige duurbeperking.
4.8.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde formulering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Er is een uitvoerige anamnese afgenomen. De deskundige heeft eigen psychiatrisch onderzoek gedaan bij appellant. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars, de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv, de door het Uwv en werkgeefster ingeschakelde deskundigen zijn door de deskundige kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De deskundige is op navolgbare wijze tot zijn afgewogen conclusies gekomen. Geconfronteerd met de andersluidende visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige zijn eigen standpunt heroverwogen en overtuigend gemotiveerd waarom hij zijn eerdere conclusie over de duurbeperking handhaaft. De Raad zal die conclusie overnemen.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het bestreden besluit een deugdelijk motivering ontbreekt. Het hoger beroep van appellant slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Raad zal het besluit van 15 december 2016 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 18 augustus 2017. De WGAloonaanvullingsuitering loopt daarmee ook na 16 februari 2017 door naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden voor het bezwaar bepaald op 1 punt voor het indienen van het bezwaar, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting (waarde per punt € 541,-, wegingsfactor 1), in beroep 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, in hoger beroep 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 2 september 2019, 0,5 punt voor indienen schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek (waarde per punt € 759,-, wegingsfactor 1). Het totaal van de door het Uwv te vergoeden kosten voor verleende rechtsbijstand bedraagt (€ 1.082,- plus € 2.656,50 =) € 3.738,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 18 augustus 2017;
  • herroept het besluit van 15 december 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.738,50;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R. van der Heide