In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich op 4 april 2017 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 4 mei 2018, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen in de FML van 15 augustus 2018 waren onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige benoemd die concludeerde dat de beperkingen in de mentale belastbaarheid correct waren vastgesteld, maar dat appellant licht beperkt was in zijn fysieke belastbaarheid. De deskundige oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant op de datum in geding een ernstig psychisch beeld had. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren binnen de vastgestelde beperkingen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.820,59.