ECLI:NL:CRVB:2022:573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
20/3178 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die zich op 20 juni 2016 ziekmeldde, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering op basis van de vaststelling dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden. Appellant voerde aan dat de geduide functies niet geschikt waren en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn aandoeningen, waaronder een huidaandoening. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef de motivering van de rechtbank en concludeerde dat er geen sprake was van onzorgvuldig onderzoek. Het verzoek van appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

20.3178 WIA

Datum uitspraak: 3 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 augustus 2020, 19/139 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de gemeente [naam gemeente] (derde partij)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.G.M. van Zutphen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De gemeente [naam gemeente] heeft medegedeeld als derde partij te willen deelnemen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 9 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Awanesian. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert. De gemeente [naam gemeente] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2].

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker technische uitvoering voor 35,86 uur per week bij de gemeente [naam gemeente] . Op 20 juni 2016 heeft appellant zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 18 mei 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 18 juni 2018 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 12 november 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 26 november 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De belastbaarheid van appellant op de datum in geding is op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aandoeningen van appellant geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen op te nemen in de FML. Bij één aandoening heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien beperkingen aan te nemen en kan er af en toe sprake zijn van verzuim. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom de in beroep overgelegde medische informatie niet leidt tot meer beperkingen. De klachten waarvan appellant betoogt dat deze niet zijn betrokken bij de beoordeling zijn door de verzekeringsarts onderzocht en hier zijn beperkingen voor aangenomen. De bron van de door appellant ingebrachte medische informatie van 28 november 2019 is onbekend zodat de waarde hiervan onduidelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in de beoordeling en ziet daarom ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant in staat worden geacht de geduide functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ten onrechte in staat wordt geacht de geduide functies te verrichten. Er is sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Onvoldoende is onderzocht of de geduide functies geschikt zijn en de arbeidsdeskundige heeft appellant niet gesproken. Ook is de huidaandoening van appellant onvoldoende onderzocht. Appellant acht zich niet in staat de geduide functies te verrichten vanwege deze aandoening. Ook is er sprake van een te intensieve belasting in deze functies. Uit de medicatie die appellant gebruikt blijkt de ernst van zijn aandoeningen en beperkingen, aldus appellant. Uit de medische informatie blijkt bovendien dat sprake is van een beperking voor van zijn linkerarm. Tevens heeft appellant verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 juni 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
De rechtbank heeft de door appellant aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak besproken en deze gemotiveerd verworpen. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de daarvoor door de rechtbank gegeven motivering. De Raad voegt daar het volgende aan toe.
4.3.
Van onzorgvuldig onderzoek naar de aandoening waarvan appellant heeft gesteld dat deze onvoldoende is onderzocht is niet gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze aandoening kenbaar bij de beoordeling betrokken en voldoende gemotiveerd waarom er op de datum in geding geen aanleiding was om hiervoor beperkingen op te nemen in de FML. Voor zover de aandoening aanleiding geeft contact met irriterende stoffen te vermijden, kunnen handschoenen worden gedragen. De rechtbank heeft terecht in het medisch verslag, dat appellant bij de rechtbank heeft overgelegd, geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel. Door appellant is niet vermeld welke medicus dit verslag heeft opgesteld, zodat onduidelijk is welke waarde hieraan toegekend kan worden. Daarnaast geldt dat voor de in het verslag genoemde beperkingen (trekken, duwen, reiken en tillen en boven schouderhoogte werken) al beperkingen zijn opgenomen in de FML.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de aanvullend geduide functies in bezwaar niet met appellant heeft besproken, maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek.
4.5.
Uit 4.2, 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.M.M. Chevalier