ECLI:NL:CRVB:2022:565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging IVA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 2008 ziek is door ernstige nierproblemen, had een IVA-uitkering ontvangen, maar het Uwv concludeerde na een herbeoordeling in 2019 dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde de uitkering per 26 juni 2019. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een aanvullend medisch onderzoek.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt waren. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de beëindiging van de IVA-uitkering door het Uwv terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.