ECLI:NL:CRVB:2022:564
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de WAO en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellante, die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante had in 1996 een WAO-uitkering aangevraagd, maar na een vaststellingsovereenkomst met haar werkgever in 2016, heeft zij in 2017 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend, die door het Uwv werd afgewezen. Appellante meldde zich ziek per 2 januari 2017, maar het Uwv weigerde haar een Ziektewet-uitkering toe te kennen, omdat er geen duidelijke medische gegevens waren die haar arbeidsongeschiktheid per die datum onderbouwden.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag lag aan het besluit van het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat de primaire verzekeringsarts uitsluitend op dossieronderzoek had gehandeld en dat er geen medische heroverweging had plaatsgevonden in de bezwaarfase. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 15 september 2017 lag, en dat er mogelijk eerder sprake was van toegenomen beperkingen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1.518,- werden begroot, en het griffierecht van € 178,- moest worden vergoed.