ECLI:NL:CRVB:2022:55
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 5 december 2017 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd vastgesteld dat appellante met inachtneming van haar beperkingen niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering.
De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 25 november 2021 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door D.W.C. Jacobs. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten en voerde aan dat haar klachten onjuist waren ingeschat. De Raad oordeelde echter dat appellante haar standpunten niet voldoende had onderbouwd met medische informatie die haar claims kon ondersteunen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.