ECLI:NL:CRVB:2022:544
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na kasstorting op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die sinds 19 september 2012 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft in het kader van een heronderzoek bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat op 21 juli 2017 een kasstorting van € 2.000,- op haar bankrekening heeft plaatsgevonden. Deze storting werd door appellante verklaard als een contante opname van de compagnon van haar ex-partner X, die dringend geld nodig had. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze storting niet tot haar middelen mag worden gerekend. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray ongegrond verklaard, omdat de herkomst van kasstortingen in beginsel onduidelijk is en het college terecht het bedrag als inkomsten heeft aangemerkt. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet heeft aangetoond dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de kasstorting en de contante opnames van de compagnon van X. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de intrekking en terugvordering van de bijstand door het college terecht zijn geweest.