Uitspraak
21.2202 WIA
OVERWEGINGEN
WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 18 september 2019 heeft beëindigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de beëindiging van haar WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante, die als winkelmedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege psychische en fysieke klachten. Het Uwv had haar in eerste instantie een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar beëindigde deze later, stellende dat appellante per 15 mei 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat de medische beoordeling niet correct was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van het ontbreken van benutbare mogelijkheden. De Raad onderschreef de medische beoordeling en concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling bestond.
De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de eerdere beslissing van het Uwv om de WGA-loonaanvullingsuitkering te beëindigen terecht was. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor was. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier G.S.M. van Duinkerken, op 28 februari 2022.