ECLI:NL:CRVB:2022:522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had deze aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar later herroepen en appellant een maatwerkvoorziening verstrekt. Echter, het college weigerde de maatwerkvoorziening zodanig aan te passen dat appellant zijn dochter in de opvang kon ontvangen, omdat zij bij haar moeder woont. Appellant stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn behoefte om zijn dochter in de opvang te ontvangen en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college geen vergoeding voor de kosten van het bezwaar hoefde toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht geen aanleiding zag om de maatwerkvoorziening aan te passen, aangezien de dochter van appellant bij haar moeder woont en er alternatieve mogelijkheden voor omgang zijn. Ook het beroep op het Europese recht werd verworpen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat appellant door de maatwerkvoorziening gedwongen werd het grondgebied van de Unie te verlaten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar af, omdat het college niet in gebreke was gebleven.