Uitspraak
21.669 WSF
OVERWEGINGEN
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, had haar studiefinanciering aangevraagd als uitwonende studerende. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft echter de studiefinanciering herzien en teruggevorderd, omdat uit onderzoek bleek dat appellante niet woonachtig was op het opgegeven brp-adres. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de minister voldoende feitelijke grondslag had voor de herziening van de studiefinanciering, gebaseerd op de bevindingen van een huisbezoek en het ontbreken van persoonlijke spullen van appellante op het brp-adres. Appellante voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar culturele achtergrond, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend. De uitspraak bevestigde dat de herziening van de studiefinanciering terecht was en dat de terugvordering gerechtvaardigd was.