In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de WAO-uitkering van appellant terecht met ingang van 14 september 2018 niet heeft herzien. Appellant, die eerder een uitkering op grond van de WAO ontving, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is door zowel fysieke als psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank Limburg in haar eerdere uitspraak het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies konden dragen. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de eerdere beoordeling zouden kunnen weerleggen.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaaldelijk overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv juist was. De Raad heeft daarbij ook gekeken naar de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die de functionele mogelijkheden van appellant correct hebben vastgesteld. De Raad heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige de juiste functies heeft geselecteerd en dat er geen gronden zijn voor een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.