ECLI:NL:CRVB:2022:507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
20/1760 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de WAO-uitkering van appellant terecht met ingang van 14 september 2018 niet heeft herzien. Appellant, die eerder een uitkering op grond van de WAO ontving, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is door zowel fysieke als psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank Limburg in haar eerdere uitspraak het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies konden dragen. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de eerdere beoordeling zouden kunnen weerleggen.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaaldelijk overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv juist was. De Raad heeft daarbij ook gekeken naar de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die de functionele mogelijkheden van appellant correct hebben vastgesteld. De Raad heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige de juiste functies heeft geselecteerd en dat er geen gronden zijn voor een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

20 1760 WAO

Datum uitspraak: 28 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
10 april 2020, 19/2215, (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek
om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.C. Breuls, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld op de zitting van 4 februari 2022. Appellant noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als fulltime puntlasser. Op 14 april 1999 heeft hij zich ziekgemeld. Het Uwv heeft appellant met ingang van 12 april 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsobgeschiktheid van 25 tot 35% toegekend. Appellant heeft van 1 september 2002 tot
1 juni 2016 werkzaamheden verricht als conciërge. Op 16 september 2016 heeft appellant zich, terwijl hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld. Na een wachttijd van twee jaar ziekte heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2018
WAO-uitkering van appellant per 14 september 2018 ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 18 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 september 2018 ongegrond geacht. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond geacht. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de daarin beschreven bevindingen de conclusies kunnen dragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier en de ontvangen informatie van de huisarts van appellant, met bijbehorende bijlagen, in zijn beoordeling meegenomen. Niet is gebleken dat die informatie onjuist is uitgelegd. In het rapport van 17 juli 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (gbm). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om appellant meer te beperken dan neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 augustus 2018. In het rapport van 18 november 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gronden van het beroep en de door appellant ingebrachte informatie van psychiater J. Alsality van 3 september 2019 besproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat de bevindingen van de psychiater bij wie appellant na de datum in geding in behandeling is gekomen niet afwijken van wat van appellant bekend is en al werd meegenomen in de beoordeling. De rechtbank acht het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onjuist. Voorts zijn de rapporten inzichtelijk en concludent. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld worden dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant juist heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige heeft rekening houdende met de functionele mogelijkheden van appellant functies geselecteerd. Vergelijking van het inkomen dat appellant in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 34%, hetgeen leidt tot een onveranderde indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35% van de WAO. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat door appellant geen grieven van arbeidskundige aard naar voren zijn gebracht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangvoerd dat hij als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten volledig arbeidsongeschikt is, dan wel meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hij heeft overal pijn, met name aan zijn knieën, schouders, ellebogen en rug, er is sprake van versleten wervels. Bovendien is sprake van ernstige psychische problematiek waarvoor appellant in behandeling is. De psychische problematiek gaat veel verder dan stemmingsproblematiek zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verondersteld. Appellant is al jaren bekend met recidiverende depressies. De depressie is ernstig en chronisch met suicidale klachten. Ten onrechte heeft het Uwv geen gegevens opgevraagd bij zijn behandelend artsen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de gegevens van zijn behandelend artsen waaronder de door hem in beroep ingediende brief van 3 september 2019 van zijn behandelend psychiater. Appellant heeft aangevoerd dat hoewel deze brief van geruime tijd na de datum in geding is, daaruit voldoende naar voren komt hoe zijn situatie was ten tijde van de einde wachttijd. Ook heeft appellant erop gewezen dat hij naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding per 31 oktober 2019 volledig arbeidsongeschikt is geacht.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 maart 2021, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 37 van de WAO vindt in het geval van toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een mate van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, van de WAO plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
4.2.
In geschil is of het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht met ingang van
14 september 2018 niet heeft herzien en ongewijzigd heeft vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende, onder 2 weergegeven, overwegingen worden onderschreven. Daar wordt aan toegevoegd dat door appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht. In zijn rapport van 29 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de informatie van de behandelend psychiater van 3 september 2019 en de overige informatie van de huisarts en de revalidatie-arts al bekend was. Hij heeft verwezen naar de bespreking van deze stukken in het rapport van 18 november 2019. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 29 maart 2021 geconcludeerd dat belanghebbende al langer bekend is met psychische klachten, die aanvankelijk werden behandeld door de huisarts door middel van medicatie. Vanaf 24 april 2019 is appellant onder specialistische behandeling gekomen. De specialistische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de belastbaarheid van appellant per datum in geding, 14 september 2018. Dat appellant per latere datum,
31 oktober 2019, volledig arbeidsongeschikt op medische gronden wordt beschouwd, biedt onvoldoende aanknopingpunten om de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2022.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) M.C.G. van Dijk