ECLI:NL:CRVB:2022:483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20/2364 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten duurzame gebruiksgoederen op basis van artikel 35 PW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die sinds 14 september 2015 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen, waaronder een bed, een wasmachine en een fornuis, met een totaalbedrag van € 613,-. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Breda afgewezen, omdat de kosten niet noodzakelijk zouden zijn en niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat zij door een gedwongen en onverwachte verhuizing de kosten van de gebruiksgoederen niet kon betalen, en dat haar inboedel grotendeels tweedehands en verouderd was, waardoor deze niet kon worden meegenomen naar haar nieuwe woning. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante op geen enkele wijze aannemelijk had gemaakt dat haar gebruiksgoederen aan vervanging toe waren. Er waren geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat er sprake was van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, met de griffier en de voorzitter die de beslissing ondertekenden.

Uitspraak

20/2364 PW-PV en 20/2365 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 mei 2020, 19/4737 PW en 19/4738 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
Datum uitspraak: 22 februari 2022
Zitting heeft: mr. K.M.P. Jacobs
Griffier: Y.S.S. Fatni
Ter zitting is namens appellante verschenen mr. F. Kaloudis. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.A. Govers.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante ontvangt sinds 14 september 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
Na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst heeft appellante door de verhuurder een nieuwe woning toegewezen gekregen. Zij is op 13 juli 2018 naar deze woning verhuisd. Appellante heeft tweemaal bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen, namelijk een bed, een wasmachine en een fornuis. Het gaat om een totaalbedrag van € 613,-.
Het college heeft de aanvragen afgewezen. Primair omdat de kosten niet noodzakelijk zijn, subsidiair omdat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Hiermee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 35 van de PW.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft aangevoerd dat zij door de gedwongen en onverwachte verhuizing de kosten van de gebruiksgoederen niet kon betalen. Haar inboedel was grotendeels tweedehands en dusdanig verouderd dat zij deze niet kon meeverhuizen. Appellante betoogt dus dat de kosten noodzakelijk zijn en in haar geval voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat haar gebruiksgoederen aan vervanging toe waren. Vaststaat dat appellante in de periode dat zij woonachtig was op het oude adres beschikte over diverse duurzame gebruiksgoederen. In wat appellante heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) Y.S.S. Fatni (getekend) K.M.P. Jacobs