ECLI:NL:CRVB:2022:476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
21/718 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WAO-uitkering wegens verblijf in Guyana

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zowel de Nederlandse als Guyaanse nationaliteit heeft, had een WAO-uitkering ontvangen. Hij meldde in 2014 dat hij naar Suriname zou verhuizen, maar het Uwv ontdekte dat hij feitelijk in Guyana woonde. Dit leidde tot de intrekking van zijn uitkering per 1 februari 2015 en de terugvordering van een te veel ontvangen bedrag van € 55.799,96. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld, omdat er geen sociale zekerheidsverdrag met Guyana bestaat dat de export van de uitkering mogelijk maakt. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De appellant had geen dringende redenen aangetoond om van terugvordering af te zien en zijn beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering in stand blijven.

Uitspraak

21.718 WAO

Datum uitspraak: 3 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2021, 19/3064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.E. Wanrooij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wanrooij. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de Nederlandse en Guyaanse nationaliteit. Aan hem is een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Appellant heeft op 22 december 2014 aan het Uwv doorgegeven dat hij met ingang van 10 januari 2015 naar Suriname verhuist. Begin januari 2018 heeft appellant een verklaring van in leven zijn toegezonden aan het Uwv. Omdat op de envelop een adres in Guyana is vermeld, is het vermoeden ontstaan dat appellant niet in Suriname woont maar in Brits-Guyana. Op verzoek van het Uwv heeft Bureau sociale zaken van de Nederlandse ambassade vervolgens onderzoek gedaan naar het door appellant opgegeven adres in Suriname. Op 10, 12 en 18 januari 2018 is appellant daar niet aangetroffen. Op 25 januari 2018 is de zus van appellant aangetroffen. Zij heeft verklaard dat appellant nooit in Suriname heeft gewoond en dat het adres in Suriname zijn postadres is omdat op zijn adres in Guyana de post niet aankomt.
1.2.
Bij besluit van 22 maart 2018 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant
met ingang van 1 februari 2015 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2018 heeft het Uwv de over de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 januari 2018 teveel ontvangen uitkering ten bedrage van € 55.799,96 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 2 april 2019 (bestreden besluit) zijn de bezwaren tegen de besluiten van 22 maart 2018 en 24 juli 2018 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv kon appellant redelijkerwijs weten dat hij door moest geven dat hij feitelijk in Guyana verbleef en niet in Suriname. Dit betekent dat hij niet aan zijn mededelingsverplichting heeft voldaan. Nu Nederland sinds 1 januari 2006 niet meer aangesloten is bij Verdrag 118 betreffende gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen op het gebied van de sociale zekerheid van 28 juni 1962 (ILO Conventie 118) en er geen sociale zekerheidsverdrag is met Guyana, is het niet mogelijk de uitkering naar het woonland te exporteren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat gelet op de informatie van de Nederlandse ambassade en nu appellant ook ter zitting heeft erkend dat hij in de gehele periode van 1 februari 2015 tot en met 31 januari 2018 in Guyana bij familie verbleef, vaststaat dat hij in die periode in Guyana woonde. De omstandigheid dat appellant – naar eigen zeggen – regelmatig naar Suriname moest in verband met zijn aanvraag om een verblijfsvergunning en de verlenging van zijn Nederlandse paspoort, geeft geen reden anders te oordelen. Het verblijf in Suriname betrof steeds slechts een kortdurend en tijdelijk verblijf met een speciaal doel. Ook de pintransacties op 27 maart 2015, 28 maart 2015 en 28 juli 2015 bieden geen ondersteuning voor de stelling van appellant dat hij in die periode in Suriname verbleef, omdat uit de door appellant overgelegde bankafschriften blijkt dat de pintransacties in Rotterdam hebben plaatsgevonden. Het Uwv heeft terecht met toepassing van artikel 43b, eerste lid, van de WAO de uitkering van appellant met ingang van 1 februari 2015 ingetrokken en over de periode 1 februari 2015 tot en met 31 januari 2018 teruggevorderd. De rechtbank ziet in wat appellant heeft aangevoerd onvoldoende reden om aan te nemen dat er sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking van de uitkering
4.1.
Op grond van artikel 43b, eerste lid, van de WAO wordt de WAO-uitkering ingetrokken als de verzekerde niet meer in Nederland woont. Dit geldt niet als de verzekerde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan. Dat is geregeld in artikel 43b, tweede lid, in samenhang met artikel 20, tweede lid, van de WAO.
4.2.
Partijen strijden over de vraag of het Uwv de WAO-uitkering van appellant terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 januari 2018. Bepalend voor het antwoord hierop is of appellant in die periode in Guyana woonde of in Suriname. Nederland heeft met Guyana geen sociale zekerheidsverdrag gesloten dat export van de uitkering mogelijk maakt. Ook is er geen besluit van een volkenrechtelijke organisatie dat voorziet in export van een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering naar Guyana. Met Suriname heeft Nederland wel zo’n verdrag gesloten.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de WAO wordt de vraag waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant in Guyana woonde en niet in Suriname, zoals appellant stelt. Hiervoor is het volgende van belang. Vooropgesteld wordt dat nadat appellant zich heeft uitgeschreven uit Nederland hij nergens ingeschreven heeft gestaan. Appellant is op het opgegeven adres in Suriname niet aangetroffen; zijn zus, die wel werd aangetroffen, heeft verklaard dat appellant in Guyana woont en nooit op het opgegeven adres heeft gewoond. Appellant heeft ter zitting bij de rechtbank en bij de Raad erkend dat hij in de periode in geding in Guyana woonde. Hij heeft verklaard in Guyana woonruimte te hebben gehuurd. Appellant heeft geen stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat hij in Suriname heeft gewoond. De korte bezoeken aan Suriname voor familiebezoek dan wel om zaken te regelen maken niet dat appellant daar heeft gewoond. Verder kan uit de transacties op de bankafschriften waar appellant op doelt niet worden afgeleid dat appellant toen die transacties plaatsvonden in Suriname verbleef. Het Uwv heeft dan ook terecht op grond van artikel 43b in samenhang met artikel 20, tweede lid, van de WAO de uitkering van appellant ingetrokken.
Terugvordering
4.4.
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO is het Uwv gehouden het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of een dringende reden aanwezig is om van terugvordering af te zien.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1051) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering van WAO-uitkering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
4.6.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van dergelijke onaanvaardbare sociale of financiële consequenties als gevolg van de terugvordering. Appellant heeft geen van zijn stellingen op dit punt onderbouwd. Dat er volgens appellant geen sprake is van kwade opzet is niet relevant bij deze beoordeling. Voorts zal bij de invordering rekening worden gehouden met de draagkracht van appellant.
Vertrouwensbeginsel
4.7.
Ten slotte slaagt het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat tijdens de hoorzitting van de zijde van het Uwv een toezegging of uitlating is gedaan of een gedraging is verricht waaruit appellant redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat wordt afgezien van intrekking en terugvordering. Uit het verslag van de hoorzitting kan alleen worden opgemaakt dat de hoorder heeft toegezegd: “uit te zoeken wat de juridische consequenties hiervan zijn en of inderdaad gesteld moet worden dat hij in Guyana woonde, met alle consequenties van dien”.
4.8.
Zoals ter zitting is besproken, hoeven de andere stellingen van appellant in deze uitspraak niet meer te worden beoordeeld.
Conclusie
4.9.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De intrekking van de uitkering en de terugvordering blijven dus in stand.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en M. Wolfrat en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R. van Doorn
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip woonplaats.