ECLI:NL:CRVB:2022:475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
21/3134 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking nabestaandenuitkering door schending inlichtingenplicht na huwelijk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant ontving sinds juni 2013 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). In 2019 is hij in Irak opnieuw gehuwd, maar heeft hij dit huwelijk pas in februari 2020 aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) gemeld. De Svb heeft vervolgens de nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant niet tijdig aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant betwist dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Hij stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het huwelijk pas gemeld hoefde te worden als hij en zijn vrouw samen zouden zijn. De Raad overweegt echter dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn huwelijk invloed had op zijn recht op de nabestaandenuitkering. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de Svb terecht de uitkering heeft ingetrokken. Tevens wordt overwogen dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, aangezien appellant niet heeft aangetoond dat hij in een onaanvaardbare financiële of sociale situatie verkeert door de terugvordering.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3134 ANW

Datum uitspraak: 3 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 juli 2021, 20/3043 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. ten Have, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving sinds juni 2013 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op [datum van huwelijk] 2019 is appellant in Irak opnieuw gehuwd. Op 14 februari 2020 heeft appellant de Svb telefonisch in kennis gesteld van het huwelijk.
1.2.
In de besluiten van 2 april 2020 (besluiten 1 en 2) heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellant met ingang van 1 maart 2019 ingetrokken, omdat hij niet langer voldoet aan de voorwaarden van een nabestaandenuitkering, en de over de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 maart 2020 te veel ontvangen nabestaandenuitkering van € 16.190,82 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 10 september 2020 (bestreden besluit) zijn de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn huwelijk niet tijdig bij de Svb te melden. Er is geen sprake van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant betwist dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Op het moment dat het appellant duidelijk werd dat zijn burgerlijke staat van invloed was op de nabestaandenuitkering heeft hij contact met de Svb opgenomen. Appellant heeft aangevoerd dat eerder het wijkteam namens hem contact heeft opgenomen met de Svb over de aanspraak op nabestaandenuitkering in geval van een huwelijk. Aan het wijkteam zou zijn gezegd dat alleen een formeel huwelijk gemeld hoefde te worden. Appellant begreep daaruit dat hij het huwelijk pas hoefde te melden als man en vrouw samen zijn. Verder is aangevoerd dat een herziening met volledige terugwerkende kracht onredelijk is en dat de herziening moet worden gematigd op grond van het beleid van de Svb. Tot slot is een beroep gedaan op dringende redenen om de terugvordering te beperken, omdat appellant in behoeftige omstandigheden verkeert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant vanwege zijn (tweede) huwelijk met ingang van 1 maart 2019 geen recht meer heeft op een nabestaandenuitkering, gelet op het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW, in combinatie met het tweede lid van dat artikel.
4.2.
In geschil is allereerst of de Svb terecht aan de intrekking van de nabestaandenuitkering met ingang van 1 maart 2019 ten grondslag heeft gelegd dat appellant zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, als bedoeld in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 35, eerste lid, van de ANW.
4.3.
Met de rechtbank wordt overwogen dat appellant, door zijn huwelijk niet (tijdig) aan de Svb te melden, zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat een huwelijk van invloed kon zijn op de nabestaandenuitkering. Appellant is hierop ook gewezen in de informatie die bij de toekenningsbeslissing van 12 augustus 2013 is verstrekt. Voor zover appellant al gevolgd zou worden in zijn stelling dat het wijkteam voor hem bij de Svb heeft geïnformeerd over het huwelijk en hij hierover onjuist is geïnformeerd door het wijkteam, komen de gevolgen hiervan voor zijn rekening en risico. Dit betekent dat de Svb gehouden was om de nabestaandenuitkering met ingang van 1 maart 2019 in te trekken.
4.4.
Nu uit 4.3 volgt dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, kan het beleid SB1078 hem niet baten. Dit beleid is ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake.
4.5.
Over de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 53, eerst lid, van de ANW gehouden is tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde nabestaandenuitkering. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Niet is gebleken dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een (nood)situatie als hiervoor bedoeld terecht is gekomen, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien. Appellant heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij door zijn financiële situatie niet in staat is om de voor hem benodigde PTSS-behandeling te bekostigen. Nu dit standpunt eerst ter zitting naar voren is gebracht en niet is onderbouwd, gaat de Raad al hierom aan dit punt voorbij.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M. Wolfrat en T.L. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) B.H.B. Verheul