ECLI:NL:CRVB:2022:45

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
21/2973 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen met ingang van 9 februari 2018. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank Rotterdam in haar eerdere uitspraak van 20 juli 2021 terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van schending van het beginsel van 'equality of arms'. Appellante had aangevoerd dat zij onvoldoende mogelijkheden had gehad om haar medische gegevens naar voren te brengen en dat er een onafhankelijke deskundige benoemd had moeten worden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet voldoende aanleiding geeft om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv. De Raad bevestigt dat de FML van 5 december 2019 correct is en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellante. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan op 5 januari 2022.

Uitspraak

21.2973 WIA

Datum uitspraak: 5 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2021, 20/5048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Roos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 15 december 2021. Namens appellante is verschenen mr. Roos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was tot 30 november 2011 werkzaam als leidster kinderopvang. Nadat het Uwv appellante, na het doorlopen van de wachttijd, per 3 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt heeft bevonden, is aan appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 25 juni 2015 heeft appellante zich ziekgemeld als gevolg van zwangerschap en heeft het Uwv aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In de perioden van 13 oktober 2015 tot 8 februari 2016 en 5 mei 2017 tot 27 augustus 2017 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Op 10 juli 2019 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 30 december 2019 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante met ingang van 9 februari 2018 een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2020 heeft het Uwv de over de periode van 26 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 aan appellante betaalde voorschotten tot een bedrag van € 5.087,05 van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 18 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 30 december 2019 en 22 januari 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Uit de beroepsgronden kan de rechtbank niet afleiden dat appellante onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om alle medische gegevens naar voren te brengen. De rechtbank kan uit deze beroepsgronden ook niet afleiden dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante per de datum in geding, 9 februari 2018. De rechtbank heeft daarnaast geen aanleiding gezien te oordelen dat met de door appellante in beroep genoemde klachten onvoldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2019. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is volgens de rechtbank door het Uwv terecht bepaald op minder dan 35%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van ‘equality of arms’ zoals bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212), Korošec. Omdat naar mening van appellante geen sprake is van ‘equality of arms’ en appellante financieel niet in staat is zelf een deskundige in te schakelen had een onafhankelijk deskundige moeten worden benoemd. Nu de rechtbank dit heeft nagelaten heeft appellante in hoger beroep opnieuw om het inschakelen van een onafhankelijk deskundige verzocht. Appellante heeft verder aangevoerd dat de door haar in het geding gebrachte medische stukken aanleiding geven om verdergaande beperkingen in de FML op te nemen. In ieder geval voor de rugklachten en psychische klachten hadden op diverse beoordelingspunten zwaardere beperkingen in de FML moeten worden opgenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht met ingang van 9 februari 2018 heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen sprake is van schending van ‘equality of arms’ als bedoeld in het arrest Korošec (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) en de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226). Onderschreven wordt wat de rechtbank daarover in overweging 11 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De door appellante in bezwaar overgelegde medische informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv en in het dossier zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Van een schending van het beginsel van ‘equality of arms’ is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat daarom de vraag of appellante financieel in staat is om de kosten van een deskundige te dragen, buiten beschouwing kan blijven.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt ook onderschreven. Verwezen wordt naar overweging 9 in de aangevallen uitspraak. Wat appellante in hoger beroep, onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 juli 2020 overtuigend gemotiveerd dat er geen medische redenen zijn om meer beperkingen aan te nemen. In het rapport van 6 november 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd over de rugklachten. Al bij al bestaan er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de in de FML weergegeven beperkingen.
4.4.
Nu er geen twijfel is aan de inhoudelijke beoordeling van het Uwv is er ook geen reden om op deze grond een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 5 december 2019 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in het rapport van 18 augustus 2020.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R. van der Heide