ECLI:NL:CRVB:2022:431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
20/1576 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2020. Appellant, vertegenwoordigd door mr. K. Celebi, had hoger beroep ingesteld omdat hij meende dat de rechtbank een onjuiste veroordeling in de proceskosten had gedaan. De rechtbank had volgens appellant te weinig punten toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting op 17 oktober 2019.

Het Uwv, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in reactie op het hoger beroep aangegeven het eens te zijn met appellant. De Raad heeft appellant meerdere keren de gelegenheid gegeven om het hoger beroep in te trekken, maar appellant heeft hier geen gebruik van gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestaat tussen partijen, aangezien appellant niet heeft gereageerd op de verzoeken van de Raad en het hoger beroep niet heeft ingetrokken.

Hierdoor heeft de Centrale Raad van Beroep geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het procesbelang is komen te vervallen. De Raad heeft ook aangegeven dat appellant zich voor een vergoeding van de proceskosten kan wenden tot het Uwv. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Kokhuis, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

20 1576 ZW

Datum uitspraak: 24 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2020, 18/7137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Celebi, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Het hoger beroep is ingesteld in verband met een gestelde onjuiste veroordeling in de proceskosten door de rechtbank. In reactie hierop heeft het Uwv te kennen gegeven het eens te zijn met appellant. De rechtbank had 1 punt had moeten toekennen voor het bijwonen van de hoorzitting op 17 oktober 2019.
De Raad heeft bij brief van 8 juli 2021 de gemachtigde van appellant verzocht kenbaar te maken of in deze omstandigheid aanleiding wordt gezien het hoger beroep in te trekken onder de voorwaarde dat toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierop en op het per fax verzonden verzoek van 12 oktober 2021 heeft de gemachtigde van appellant niet gereageerd.
Bij e-mailbericht van 16 december 2021 is de gemachtigde van appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van 8 juli 2021. Ook hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt, ook niet na een rappel van 3 januari 2022.
De Raad stelt vast dat geen sprake meer is van een geschil tussen partijen. Appellant heeft het hoger beroep, hoewel ruimschoots daartoe in de gelegenheid gesteld, evenmin ingetrokken onder de voorwaarde van toepassing van artikel 8:75a van de Awb. Onder deze omstandigheden rest geen andere uitkomst dan de vaststelling dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is vanwege het daaraan komen te ontvallen van het procesbelang. Voor een vergoeding van de proceskosten die verband houden met het bijwonen van de hoorzitting op 17 oktober 2019 kan appellant zich rechtstreeks wenden tot het Uwv.
Voor een veroordeling in de proceskosten met betrekking tot het hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.R. Kokhuis
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.