ECLI:NL:CRVB:2022:430
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging Ziektewetuitkering en afwijzing WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde wegens gebrek aan procesbelang. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering en de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er twijfel bestond over het besluit waartegen het bezwaar was gericht, aangezien appellant in zijn bezwaarschrift zowel het ZW-besluit als het WIA-besluit noemde. De Raad concludeert dat het Uwv appellant in de gelegenheid had moeten stellen om het verzuim te herstellen, voordat op het bezwaarschrift werd beslist. De Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat appellant nog belang heeft bij een beoordeling van het WIA-besluit. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant, gericht tegen het WIA-besluit van 4 januari 2019. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.036,- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht vergoeden.