ECLI:NL:CRVB:2022:426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
21/1012 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de onbevoegdverklaring van de Raad. De Raad had zich eerder op 31 augustus 2021 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep van appellant, dat betrekking had op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2021. Appellant was het niet eens met deze onbevoegdverklaring en diende verzet in. De zitting ter behandeling van het verzet vond plaats op 20 januari 2022, maar beide partijen waren niet verschenen. Appellant gaf aan dat de zitting geannuleerd kon worden.

De Raad overwoog dat er volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak van een voorzieningenrechter in een voorlopige voorziening. Appellant voerde aan dat de Raad het hoger beroep wel in behandeling moest nemen vanwege een schending van de procesorde, waarbij hij verwees naar de taalkundige constructie van artikel 8:81 van de Awb. De Raad concludeerde echter dat de argumenten van appellant niet konden leiden tot een ander oordeel, aangezien de wet duidelijk maakt dat er geen appelmogelijkheid is tegen een uitspraak op een voorlopige voorziening.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het verzet ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.C. Boeree, in aanwezigheid van griffier N.N. Gambier, en werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 maart 2022
21/1012 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2021, 20/6648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

In de uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep van appellant. De Raad heeft die beslissing genomen op grond van de artikelen 8:54, 8:108, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, en artikel 8:84, eerste lid van de Awb.
Appellant is het niet eens met de onbevoegd verklaring en heeft verzet ingediend bij de Raad.
Het verzet is behandeld ter zitting van 20 januari 2022. Beide partijen zijn niet verschenen. Appellant heeft verklaard dat wat hem betreft de zitting geannuleerd kan worden.

OVERWEGINGEN

In de uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep omdat het volgens de wet, in dit geval de Awb, niet mogelijk is om hoger beroep in te stellen tegen een uitspraak van een voorzieningenrechter op een verzoek om voorlopige voorziening.
In verzet voert appellant aan dat de Raad zijn hoger beroep wel in behandeling moet nemen omdat er sprake is van schending van de procesorde. Appellant verwijst daarbij naar de taalkundige constructie van artikel 8:81 van de Awb.
De Raad stelt vast dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak in een voorlopige voorziening. Daarbij verwijst de Raad naar de artikelen 8:54, eerste lid en 8:104, vierde lid, van de Awb waarin staat dat er geen appelmogelijkheid is tegen de uitspraak op een voorlopige voorziening. De argumenten van appellant over de taalkundige constructie kunnen dan ook niet tot een ander oordeel leiden. De Raad ziet geen aanleiding voor doorbreking van het appelverbod in hetgeen appellant heeft aangevoerd.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) N.N. Gambier