Uitspraak
20.857 PW
OVERWEGINGEN
17 januari 2019.
€ 150,- niet overeen met de in de huurovereenkomst genoemde huur van € 435,- per maand.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die op 16 oktober 2018 vanuit Algerije naar Nederland terugkeerde, had op 19 oktober 2018 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW). Hij stelde dat hij een kamer huurde voor € 450,- per maand, maar het college van burgemeester en wethouders van Groningen betwistte de commerciële huurrelatie met de verhuurder, X. Het college concludeerde dat appellant als kostendelende medebewoner moest worden beschouwd, omdat hij niet kon aantonen dat er een commerciële huurrelatie bestond. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat er wel degelijk sprake was van een commerciële huurrelatie. De Raad beoordeelde de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij werd vastgesteld dat appellant geen bewijs had geleverd van de daadwerkelijke huurbetalingen aan X. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de vereisten van de PW, die bepalen dat voor de status van kostendelende medebewoner een schriftelijke overeenkomst en bewijs van betaling van een commerciële huurprijs vereist zijn. De Raad bevestigde het standpunt van het college dat er geen commerciële huurrelatie was en dat appellant als kostendelende medebewoner moest worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.