ECLI:NL:CRVB:2022:414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
20/3062 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst en geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het Uwv dat zij geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had geoordeeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de psychische klachten van appellante. Appellante had echter geen nieuwe medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt in hoger beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geconcludeerd dat de beperkingen ten gevolge van de rugklachten van appellante adequaat waren verdisconteerd in de FML, maar dat de elleboogklachten waren onderschat. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige in te schakelen werd afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

20 3062 ZW

Datum uitspraak: 16 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2020, 19/905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gedeeltelijk door middel van beeldbellen, plaatsgevonden op 5 januari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Scheermeijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster thuiszorg. Het dienstverband is per 1 april 2017 beëindigd. Op 27 juni 2017 heeft appellante zich vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 29 augustus 2018 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 augustus 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 67,22% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 1 oktober 2018 vastgesteld dat appellante met ingang van 2 november 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Volgens het door appellante ingebrachte rapport van verzekeringsarts G.J. van Wettum van 29 juli 2019 is in de FML voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat geen sprake is van een ernstige psychische stoornis bij appellante op de datum in geding die verdergaande beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren rechtvaardigt. Het rapport van Van Wettum vermeldt verder dat de beperkingen ten gevolge van de rugklachten van appellante voldoende zijn verdisconteerd in de FML, maar dat de beperkingen ten gevolge van de elleboogklachten zijn onderschat. De rechtbank acht de bevindingen en conclusies van Van Wettum ten aanzien van de klachten van appellante aan de linkerelleboog voldoende weerlegd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij heeft appellante niet betwist dat de handelingen zoals genoemd in het rapport van Van Wettum in de geduide functies ook rechtshandig kunnen worden verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige aan te wijzen. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat er reden bestaat om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen of de wijze waarop zij tot hun oordeel zijn gekomen. Uitgaande van de juistheid van de FML en gelet op de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is niet gebleken dat de geduide functies de belastbaarheid van appellante overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. Het vastgestelde verdienvermogen van 66,75% ligt zodanig dicht bij 65% dat, gezien de verschillen in de rapportages van de twee verzekeringsgeneeskundigen, het niet onaannemelijk is dat een door de rechtbank benoemde deskundige een aanvullende beperking had aangenomen, waardoor tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 35% zou zijn gekomen. De rechtbank heeft ten onrechte meer gewicht toegekend aan het oordeel van de verzekeringsarts van het Uwv dan aan het oordeel van Van Wettum. Ter zitting heeft appellante benadrukt dat uit het rapport van Van Wettum volgt dat haar psychische beperkingen en elleboogklachten zijn onderschat. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank niet kan beoordelen of de medische beoordeling voldoende inzichtelijk is gemotiveerd nu dit een medische beoordeling is en geen juridische. Nu twee rapportages van twee verzekeringsartsen voorliggen met een andere FML, kan volgens appellante alleen een onafhankelijke derde hierover uitsluitsel geven.
3.2.
.Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie bestudeerd en betrokken bij de beoordeling. In de rapporten van 17 september 2019 en 16 december 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd waarom uit de stukken niet kan worden afgeleid dat bij appellante op de datum in geding sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis die verdergaande beperkingen op de items persoonlijk en sociaal functioneren rechtvaardigt. In het rapport van Van Wettum wordt vermeld dat met de in de FML opgenomen beperkingen voldoende recht wordt gedaan aan de psychische klachten die destijds aanwezig waren, zodat ook hierin geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. Nu appellante in hoger beroep geen medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, is er ook in hoger beroep geen aanleiding om aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.3.
Wat betreft de fysieke beperkingen van appellante heeft Van Wettum geconcludeerd dat de beperkingen ten gevolge van de rugklachten van appellante voldoende zijn verdisconteerd in de FML maar dat de beperkingen ten gevolge van de elleboogklachten zijn onderschat. Dat appellante bijna 35% arbeidsongeschikt is geacht en dat Van Wettum in zijn rapport verdergaande beperkingen aanneemt dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft gedaan, vormt onvoldoende grond om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Het gaat erom of appellante met het door haar overgelegde rapport van verzekeringsarts Van Wettum zodanige twijfel heeft gezaaid aan de juistheid van de medische beoordeling van de belastbaarheid van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat hierin aanleiding is gelegen een onafhankelijke deskundige te benoemen. Die situatie doet zich hier niet voor. De verzekeringsarts heeft appellante in verband met haar elleboogklachten tijdelijk beperkt geacht voor zwaar armbelastend werk links, zoals zwaar tillen en dragen, en heeft daarbij vermeld dat appellante rechtshandig is. De verzekeringsarts heeft op basis van het (lichamelijke) onderzoek geen aanleiding gezien verdergaande beperkingen aan te nemen voor de elleboogklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 september 2019 nader toegelicht dat appellante in bezwaar geen melding heeft gemaakt van elleboogklachten en dat ook in de informatie van de fysiotherapeut, van rondom de datum in geding, hier niet over wordt gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat met de in de FML vastgelegde beperkingen voldoende rekening gehouden is met de klachten aan de linker elleboog, nu met deze beperkingen excessieve elleboogbelasting wordt voorkomen en appellante bovendien rechtshandig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee overtuigend gemotiveerd waarom het rapport van verzekeringsarts Van Wettum geen aanleiding geeft tot wijziging van de in de FML van 29 augustus 2018 opgenomen beperkingen. Daarom wordt het verzoek tot het inschakelen van een onafhankelijke deskundige afgewezen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) M.C.G. van Dijk