ECLI:NL:CRVB:2022:412

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
21/3011 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door [naam X], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/3011 WIA. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevat. Appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen en om de beroepsgronden in te dienen, maar heeft geen actie ondernomen. De Raad heeft appellante in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar ook deze termijnen zijn ongebruikt verstreken. Gezien het ontbreken van de noodzakelijke gegevens en de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, heeft de Centrale Raad van Beroep besloten om het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren zonder verder onderzoek. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 februari 2022
21/3011 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2021, 20/1459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [naam X] hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Omdat er geen adresgegevens van [naam X] bekend zijn bij de Raad is bij brief van
24 augustus 2021 appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 24 september 2021 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Na telefonisch onderhoud tussen [naam X] en de griffie zijn de adresgegevens van
[naam X] opgevraagd en per telefax ingediend.
Bij brief van 21 oktober 2021 is [naam X] erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 21 november 2021 is ook [naam X] nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolgde artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
In verband met het ontbreken van de adresgegevens van [naam X] is bij brief van
17 september 2021 appellante in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Appelante heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Na ontvangst van de adresgegevens van [naam X] is bij brief van 20 oktober 2021 ook
[naam X] in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Deze termijn heeft [naam X] ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 22 november 2021 is aan [naam X] nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is [naam X] erop gewezen dat bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet worden gehouden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Ook deze termijn heeft [naam X] ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van beide genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ