ECLI:NL:CRVB:2022:402
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 7 november 2016 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. De intrekking vond plaats omdat er vermoedens waren dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met X, die met drie kinderen op het uitkeringsadres verbleef. De Raad heeft vastgesteld dat X gedurende de gehele te beoordelen periode feitelijk op het uitkeringsadres verbleef, en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit verblijf tijdelijk was. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. De Raad oordeelt dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand op het college rustte, maar dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellant en X een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de terugvordering van de bijstand ook gerechtvaardigd is. De uitspraak is gedaan op 1 maart 2022.