ECLI:NL:CRVB:2022:401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
19/3556 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om bijzondere bijstand voor servicekosten, tandartskosten en kosten voor een extra accu voor e-bike

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Groningen. De appellant, die sinds 29 maart 2000 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor servicekosten, tandartskosten en de kosten van een extra accu voor zijn e-bike. De Raad oordeelde dat de servicekosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, aangezien de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn longaandoening geen andere keuze had dan te verhuizen naar een serviceflat met hoge kosten. Voor de tandartskosten oordeelde de Raad dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een passende voorliggende voorziening moet worden aangemerkt, waardoor de appellant geen recht heeft op bijzondere bijstand. Ook de aanvraag voor de extra accu werd afgewezen, omdat de appellant niet kon aantonen dat de huidige accu in zijn situatie ontoereikend was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde de hoger beroepen ongegrond.

Uitspraak

19.3556 PW, 19/3557 PW, 19/3558 PW, 20/1651 PW

Datum uitspraak: 1 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 2 juli 2019, 19/202, 19/203 en 19/204 (aangevallen uitspraak 1) en van 12 maart 2020, 19/3902 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Namens appellant is
mr. Van Dalen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Veen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 29 maart 2000 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Hij lijdt aan een progressieve longziekte.
Zaak 19/3556 PW
1.2.
Appellant huurde een woning op adres X te [woonplaats]. Bij vonnis van 22 februari 2017 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst van de woning op dit adres ontbonden wegens aanhoudende ernstige geluidsoverlast door appellant en appellant gelast om deze woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten. Met ingang van 31 maart 2017 huurt appellant een serviceflat op adres Y te [woonplaats].
1.3.
Appellant heeft op 8 juni 2018 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de PW voor de servicekosten van zijn woning op adres Y tot een bedrag van € 66,92 per maand. Bij besluit van 2 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 november 2018 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan bestreden besluit 1, voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd. De servicekosten die appellant betaalt worden voor een deel vergoed via de huurtoeslag die hij ontvangt. Het gaat dan om de kosten van de lift- en alarminstallaties, de kosten van het schoonmaken van de lift en gemeenschappelijke ruimten en de kosten van de huismeester. Voor deze servicekosten moet de huurtoeslag worden aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Om die reden heeft appellant voor dat deel van de servicekosten geen recht op bijzondere bijstand. De overige servicekosten worden niet vergoed via de huurtoeslag. Het gaat dan om de kosten van de automatische deuren, de huistelefoon, de boilerhuur, en van het CAI/kabelnetwerk en de overige kosten, zoals de kosten van schoonmaakmiddelen, afvoer huisvuil, vervangen lampen en beheers- en administratiekosten, Voor deze servicekosten heeft appellant op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW geen recht op bijzondere bijstand, omdat deze kosten behoren tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan en betaald moeten worden uit het eigen inkomen.
Zaak 19/3557 PW
1.4.
Appellant heeft op 8 juni 2018, 25 juni 2018 en 1 juli 2018 aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor de niet door zijn ziektekostenverzekeraar vergoede kosten van tandheelkundige behandelingen. Het college heeft deze aanvragen als één aanvraag behandeld en deze aanvraag bij besluit van 19 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 november 2018 (bestreden besluit 2), afgewezen. Het college heeft aan bestreden besluit 2, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat voor de tandartskosten de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel als een passende en toereikende voorliggende voorziening moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Hier doet niet aan af dat de gemaakte kosten niet volledig door de Zvw worden vergoed. Daarnaast komt appellant ook op grond van artikel 5.27 van de Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 (Beleidsregels) niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten van de tandheelkundige behandelingen, onder meer omdat hij de behandelingen al heeft ondergaan en de kosten al heeft gemaakt.
Zaak 19/3558 PW
1.5.
Appellant heeft op 8 juni 2018 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een accu voor zijn elektrische fiets (e-bike). Bij besluit van 26 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 november 2018 (bestreden besluit 3), heeft het college, voor zover hier van belang, de aanvraag afgewezen. Het college heeft in zoverre, kort weergegeven, aan bestreden besluit 3 ten grondslag gelegd dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
Zaak 20/1651 PW
1.6.
Op 27 mei 2019 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een tandheelkundige behandeling die hij in april 2019 heeft ondergaan. Bij besluit van 28 mei 2019 heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de Zvw in beginsel als een passende en toereikende voorliggende voorziening moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Om die reden heeft appellant geen recht op bijstand bijzondere bijstand. Ook op grond van het buitenwettelijk begunstigend beleid van het college komt appellant niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten van de tandheelkundige behandeling.
1.7.
In bezwaar tegen het besluit van 28 mei 2019 heeft appellant aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden van het buitenwettelijk begunstigend beleid en dus recht op bijzondere bijstand heeft. Bij besluit van 20 september 2019 (bestreden besluit 4) heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 4 heeft het college, kort weergegeven en zoals ter zitting toegelicht, het volgende ten grondslag gelegd. In dit geval is niet voldaan aan het criterium dat het niet betalen van de kosten een ernstige bedreiging vormt voor de financiële zelfredzaamheid van de belanghebbende (toepassingscriterium), dat staat in artikel 5.27, tweede lid, van de Beleidsregels. Appellant heeft namelijk de tandheelkundige behandeling ondergaan en de nota van de tandarts al betaald.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 4 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Servicekosten (19/3556 PW)
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de servicekosten die worden vergoed via de huurtoeslag, de Wet op de huurtoeslag moet worden aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW en dat appellant voor die kosten dus geen recht op bijstand heeft. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW recht heeft op bijzondere bijstand voor de servicekosten die niet worden vergoed via de huurtoeslag.
4.2.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW, voor zover van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Vaststaat dat de in bestreden besluit 1 vermelde kosten die niet via de huurtoeslag worden vergoed zich voordoen en noodzakelijk zijn. Uitsluitend in geschil is of er bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW, die verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigen. Appellant heeft aangevoerd dat dit het geval is. Hij moest zijn woning op adres X binnen 14 dagen verlaten. Gelet op zijn progressieve longaandoening had appellant geen andere keuze dan te verhuizen naar de serviceflat op adres Y en werd toen met extreem hoge servicekosten geconfronteerd.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al niet omdat appellant zijn stelling dat hij vanwege zijn longaandoening geen andere keuze had dan te verhuizen naar de serviceflat op adres Y niet aannemelijk heeft gemaakt. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat, zoals het college heeft betoogd, appellant ook andere opties had, zoals het betrekken van een woning via Woonkans of verhuizen naar een andere gemeente. Hij heeft er zelf voor gekozen de woning op adres Y te aanvaarden. Appellant heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht die volgens hem bijzonder zijn. Van uit bijzondere voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW is dan ook geen sprake.
Tandartskosten 2018 (19/3557 PW)
4.5.
Niet in geschil is dat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand voor de niet door de ziektekostenverzekeraar vergoede kosten van de tandheelkundige behandelingen die appellant in 2018 heeft ondergaan.
4.6.
Appellant heeft op dit punt als enige beroepsgrond aangevoerd dat hij in het verleden altijd bijzondere bijstand heeft gekregen voor de niet door zijn ziektekostenverzekeraar vergoede tandartskosten. Plotseling heeft het college zijn beleid gewijzigd zonder dat dit op deugdelijke wijze aan appellant kenbaar is gemaakt. Als appellant had geweten van de beleidswijziging, dan had hij andere keuzes gemaakt.
4.7.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Van een plotselinge en niet aan appellant kenbare gemaakte beleidswijziging is geen sprake, nog daargelaten of als dat wel het geval zou zijn geweest, dit tot verlening van de aangevraagde bijzondere bijstand zou hebben geleid. Onder de gedingstukken bevindt zich namelijk een ‘Bijsluiter april 2018’ die, zoals het college heeft toegelicht ter zitting, bij de uitkeringsspecificatie van appellant van de maand april 2018 is gevoegd. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Met ingang van 1 mei 2018 aanstaande gaat er het een en ander veranderen als u een aanvraag doet voor bijzondere bijstand voor medische kosten. Medische kosten worden vaak vergoed door uw zorgverzekering. U kunt daarvoor een passende basisverzekering afsluiten. Maar soms worden de kosten niet helemaal vergoed. Bij een tandartsbehandeling moet u dan bijvoorbeeld een deel van de kosten zelf betalen. [..] Tot nu toe werden deze kosten vergoed vanuit de bijzondere bijstand. Vanaf 1 mei worden de regels strenger en zullen we per aanvraag bekijken of u in aanmerking komt voor een vergoeding of dat u zich bijvoorbeeld anders moet verzekeren.”
Overigens heeft appellant zijn stelling dat hij in het verleden altijd bijzondere bijstand kreeg voor de niet door zijn ziektekostenverzekeraar vergoede tandartskosten niet aannemelijk gemaakt.
Accu voor de e-bike van appellant (19/3558 PW)
4.8.
De Raad stelt ambtshalve vast dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) voor de kosten van de accu een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Dit is een andere wettelijke grondslag dan die waarop bestreden besluit 3 berust. Daarmee is de rechtbank in strijd met het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten de omvang van het geding getreden. De Raad zal beoordelen of bestreden besluit 3, op de grondslag waarop het college bestreden besluit 3 heeft gebaseerd, in rechte stand kan houden.
4.9.
Zoals ter zitting is besproken, heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een extra accu voor zijn e-bike en niet voor de vervanging van de op zijn e-bike aanwezige accu. Appellant heeft aangevoerd dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW, zodat grond bestaat om de aangevraagde bijzondere bijstand voor deze kosten toe te kennen. In verband met zijn progressieve longaandoening moet hij namelijk veel fietsen. De accu op zijn e-bike is daarvoor ontoereikend, omdat deze accu onvoldoende vermogen heeft. Appellant moet zijn accu tweemaal per dag gedurende zes uur opladen.
4.10.
Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al niet omdat appellant zijn stelling dat, kort gezegd, de huidige accu van zijn e-bike in zijn situatie niet toereikend is, niet aannemelijk heeft gemaakt.
Tandartskosten 2019 (20/1651 PW)
4.11.
Niet in geschil is dat artikel 15, eerste lid, van de PW in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand voor de kosten van de tandheelkundige behandeling die appellant in april 2019 heeft ondergaan.
4.12.
In artikel 5.27, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat voor medische kosten geen bijzondere bijstand wordt verstrekt en dat de Zvw, de Wlz en de Wmo als toereikende en passende voorliggende voorzieningen gelden. Het tweede lid luidt als volgt:
“Bijzondere bijstand is alleen mogelijk als het niet betalen van de kosten een ernstige bedreiging vormt voor de financiële zelfredzaamheid van belanghebbende. Hierbij geldt dat:
a. van belanghebbende wordt verwacht dat hij contact opneemt met het WIJ-team voor het verkrijgen van advies of ondersteuning met betrekking tot financiële zelfredzaamheid;
b. de kosten voortvloeien uit een uitgavenpatroon op minimumniveau;
c. de vergoeding in beginsel eenmalig is.”
4.13.
Appellant heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat hij aan de voorwaarden van artikel 5.27, tweede lid, van de Beleidsregels voldoet en dus recht heeft op bijzondere bijstand. Hij heeft namelijk contact opgenomen met het WIJ-team, heeft een uitgavenpatroon op minimumniveau en de vergoeding voor de in april 2019 gemaakte tandartskosten is in beginsel eenmalig.
4.14.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.14.1.
Artikel 5.27, tweede lid, van de Beleidsregels moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. De bestuursrechter dient het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven te aanvaarden. De rechterlijke toetsing is dan beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast en of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich beroept niet zijn geschonden.
4.14.2.
Het college neemt als vaststaand aan, zoals blijkt uit 1.7 en uit de ter zitting door het college gegeven toelichting, dat wanneer de kosten van de tandarts al zijn voldaan, zoals in het geval van appellant, de in artikel 5.27, tweede lid, van de Beleidsregels beschreven situatie waarin verlening van bijzondere bijstand voor medische kosten mogelijk is zich niet voordoet. In die gevallen wordt daarom geen bijzondere bijstand op grond van artikel 5.27, tweede lid, van de Beleidsregels toegekend voor tandartskosten. Hieruit volgt dat het college het in die beleidsregel neergelegde buitenwettelijk begunstigend beleid consistent heeft toegepast.
4.15.
Uit 4.1 tot en met 4.14.2 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken, gelet op wat onder 4.11 is overwogen, aangevallen uitspraak 2 met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2022.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. Oosterveen