ECLI:NL:CRVB:2022:388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zijn beroep tegen het besluit van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren in 1975, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uwv oordeelde dat hij na zijn achttiende verjaardag meer dan een jaar had gewerkt en daarmee het minimumloon had verdiend. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen door lichamelijke en psychische klachten niet goed waren ingeschat en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad wees erop dat de FML van A-REA niet voldoende onderbouwd was en dat de beperkingen die daarin waren opgenomen niet konden worden overgenomen. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering en dat het hoger beroep niet slaagde.