ECLI:NL:CRVB:2022:374
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante, die zich in 2009 ziek meldde met rugklachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was in 2018 beëindigd omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% had vastgesteld. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar beperkingen niet volledig waren meegenomen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en het Uwv zich liet vertegenwoordigen door een deskundige. Tijdens de zitting op 26 januari 2022 werd de zaak via videobellen behandeld.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was. De rechtbank had eerder geconcludeerd dat er geen objectieve medische grondslag was voor de door appellante ervaren klachten en dat de door haar ingediende medische stukken geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de beoordeling door het Uwv. De Raad onderschreef deze conclusies en oordeelde dat de informatie van de behandelende artsen, die na de datum in geding was verkregen, niet leidde tot een andere conclusie over de belastbaarheid van appellante.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.