ECLI:NL:CRVB:2022:367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
20/4013
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang in hoger beroep inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Wajong-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 26 juni 2012 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in 2018 verzocht om met behoud van haar uitkering in het buitenland te verblijven. Na haar vertrek naar Turkije op 7 januari 2019, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar toestemming verleend om tot 4 maart 2019 in het buitenland te verblijven. Appellante heeft echter op 5 maart 2019 een afspraak met de arbeidsdeskundige afgezegd, wat leidde tot de schorsing van haar uitkering per 1 maart 2019. Het Uwv heeft in een bestreden besluit de uitkering per 5 maart 2019 stopgezet, omdat appellante zonder toestemming in het buitenland verbleef. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij zich na 5 maart 2019 in Turkije heeft gevestigd. De Raad heeft ambtshalve de vraag onderzocht of appellante voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep. De Raad concludeert dat appellante geen procesbelang heeft, omdat de beëindiging van haar Wajong-uitkering per 5 maart 2019 betekent dat een oordeel over de schorsing van de uitkering geen feitelijke betekenis meer heeft voor haar situatie. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het aannemen van procesbelang, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, met A.L.K. Dagmar als griffier.

Uitspraak

20 4013 WAJONG

Datum uitspraak: 22 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 oktober 2020, 19/4746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via videobellen, plaatsgevonden op 27 januari 2022. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Sinds 26 juni 2012 ontvangt appellante een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Op 4 september 2018 heeft appellante het Uwv verzocht om met behoud van haar Wajong-uitkering in het buitenland te mogen verblijven. Op 7 januari 2019 is appellante naar Turkije vertrokken. Bij besluit van 8 februari 2019 (besluit 1) heeft het Uwv aan appellante toestemming verleend tot en met 4 maart 2019 in het buitenland te verblijven. Daarbij heeft het Uwv meegedeeld dat appellante op 6 maart 2019 op het spreekuur van de arbeidsdeskundige wordt verwacht, waarvoor zij al een uitnodiging heeft gekregen. Appellante heeft deze afspraak op 5 maart 2019 afgezegd wegens haar verblijf in Turkije. Bij besluit van 6 maart 2019 (besluit 2) heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de
Wajong-uitkering vanaf 1 maart 2019 niet meer wordt betaald, omdat zij op 6 maart 2019 niet op het spreekuur van de arbeidsdeskundige is verschenen en deze afspraak ook niet heeft afgezegd. Daardoor kan niet langer worden vastgesteld of appellante nog recht heeft op uitkering. Appellante heeft tegen de besluiten 1 en 2 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 30 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen besluit 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het tegen besluit 2 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de Wajong-uitkering van appellante niet langer wordt betaald vanaf 5 maart 2019 omdat appellante zonder toestemming in het buitenland verbleef. Appellante heeft tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij is besloten haar uitkering met ingang van 5 maart 2019 niet meer te betalen, beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, voor zover aangevochten, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht een gegrond vermoeden heeft aangenomen dat appellante geen recht meer had op een Wajong-uitkering door vestiging in het buitenland en terecht de uitkering per 5 maart 2019 heeft geschorst.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat appellante zich na 5 maart 2019 in Turkije heeft gevestigd. Zij heeft nooit de intentie gehad in Turkije te gaan wonen. Ze verblijft daar een aantal maal per jaar om verzorgd te worden door een familielid. Dit heeft zij ook telkens zo bij het Uwv aangegeven. Ook heeft zij de afspraak bij de arbeidsdeskundige op 6 maart 2019 tijdig afgezegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Hangende hoger beroep heeft het Uwv, bij besluit van 9 december 2020, de
Wajong-uitkering van appellante met ingang van 5 maart 2019 beëindigd, omdat zij in het buitenland woont.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben (zie onder meer de uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante naar voren gebracht dat appellante belang heeft bij een oordeel van de Raad over de schorsing nu dit van gewicht zal zijn voor de bij de rechtbank lopende procedure over de beëindiging van de uitkering.
4.3.
De beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante per 5 maart 2019 brengt mee dat appellante geen belang meer heeft bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak waarbij is geoordeeld over de rechtmatigheid van de schorsing van de betaling van de uitkering per 5 maart 2019. De door appellante geuite wens dat de Raad ten behoeve van de lopende beroepsprocedure tegen het beëindigingsbesluit een richtinggevende uitspraak doet, levert niet het vereiste procesbelang op. Een oordeel van de Raad over de beslissing van het Uwv de betaling van de Wajong-uitkering van appellante te schorsen, heeft geen betekenis voor het oordeel van de rechtbank over het besluit tot beëindiging van deze uitkering. Bij de schorsing van de betaling van de uitkering gaat het er namelijk om of het Uwv op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat een aanspraak op inkomensvoorziening niet of niet meer bestaat (artikel 2:49 van de Wajong). Bij de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante dient het Uwv aannemelijk te maken dat een uitsluitingsgrond op haar van toepassing is (artikel 2:16 van de Wajong in verbinding met artikel 2:11 van de Wajong). Ook anderszins zijn in de gedingstukken, of in wat namens appellante ter zitting naar voren is gebracht, geen aanknopingspunten te vinden voor het aannemen van procesbelang. Hieruit volgt dat appellante onvoldoende procesbelang heeft en het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar