ECLI:NL:CRVB:2022:356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
21/2462 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en herhaling van eerdere gronden in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

Appellant handhaafde zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn voetklachten en vond het onbegrijpelijk dat hem met ingang van 20 januari 2020 geen WIA-uitkering was toegekend, terwijl dit per 24 maart 2021 wel het geval was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van wat hij eerder had aangevoerd. De rechtbank had afdoende gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen.

De Raad oordeelde dat appellant ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die aanleiding gaven om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De situatie op 24 maart 2021 was anders, omdat appellant toen een operatie moest ondergaan, wat de toekenning van de WIA-uitkering rechtvaardigde. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2462 WIA-PV

Datum uitspraak: 3 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 juni 2021, 20/7586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: T. Dompeling
Griffier: V.M. Candelaria
Ter zitting zijn verschenen: namens appellant mr. B.B.A. Willering, advocaat. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft bij besluit van 27 januari 2020 geweigerd appellant met ingang van
20 januari 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 11 juni 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant – kortgezegd – zijn in beroep ingenomen standpunt gehandhaafd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn voetklachten. Verder vindt appellant het onbegrijpelijk dat hem met ingang van 20 januari 2020 geen WIA-uitkering is toegekend en per 24 maart 2021 wel.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat op 24 maart 2021 sprake was van een andere situatie aangezien de operatie die appellant toen moest ondergaan en de daarmee gemoeide hersteltijd reden was om toen een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) V.M. Candelaria (getekend) T. Dompeling
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep