ECLI:NL:CRVB:2022:353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
21/1679 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld na een zwangerschaps- en bevallingsuitkering, betwistte de beslissing van het Uwv dat zij geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een urenbeperking. Appellante had haar standpunt in hoger beroep niet nader medisch onderbouwd en de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De verzekeringsartsen hadden geconcludeerd dat appellante, rekening houdend met haar psychische en lichamelijke klachten, geschikt was voor de aan haar voorgestelde functies. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af, omdat er geen nieuwe medische informatie was die de noodzaak voor een urenbeperking onderbouwde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.1679 ZW

Datum uitspraak: 27 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
31 maart 2021, 20/743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich via een telefonische verbinding laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als champignonplukker. Op 17 april 2018 heeft zij zich aansluitend aan een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (WAZO) ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 9 april 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 juni 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 juli 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest, omdat beide artsen appellante hebben gezien en de beschikbare medische informatie van onder andere appellantes gynaecoloog, van de
psychiater van 17 mei 2018 en van I-psy van 15 augustus 2019 kenbaar bij de beoordeling hebben betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij nog informatie opgevraagd bij de huisarts en gereageerd op de in beroep ingediende medische informatie. De rechtbank heeft verder geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv bekend is met de psychische problematiek van appellante, bestaande uit een ongespecificeerde angststoornis en depressieve stoornis. Om die reden zijn er in de FML beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. De in beroep ingebrachte medische rapporten van I-psy geven de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van dit oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft helder uiteengezet dat uit deze rapporten niet eenduidig blijkt per wanneer de diagnose gewijzigd is (van depressieve stoornis, eenmalig ‘licht’ naar depressieve stoornis, eenmalig ‘matig’). De medische stukken bieden geen aanwijzingen dat al vanaf het begin sprake was van een matig-ernstige stoornis. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog aangegeven dat, zelfs al zou de diagnose op de datum in geding al zijn gewijzigd naar matig-ernstig, dit op zichzelf niet leidt tot het aannemen van forsere beperkingen in de FML. Ten aanzien van de fysieke klachten heeft de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat er geen objectief medische onderbouwing is om zwaardere beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat met de klachten aan de linkerschouder rekening is gehouden door beperkingen op te nemen in rubriek IV (dynamische handelingen). De verwijzing naar de neuroloog is geen aanleiding voor het opnemen van forsere beperkingen nu deze van ruim een jaar na datum in geding is. De rechtbank heeft geoordeeld dat een enkele doorverwijzing geen objectivering is van de geclaimde klachten. Voor het overige heeft appellante geen medische stukken ingebracht die de door haar, vanwege hoofdpijn en beenklachten, geclaimde forsere beperkingen objectiveren. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de geduide functies de belastbaarheid van appellante overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van appellante. Appellante heeft gewezen op de diagnoses zoals die blijken uit de medische informatie, met name het in bezwaar ingediende rapport van 17 mei 2018 van B. te Boekhorst, psychiater, waaruit blijkt dat bij appellante sprake is van een ernstige depressieve stemming, na de recente vaststelling van een spierziekte bij haar pasgeboren kind. Ter verdere ondersteuning van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de in beroep ingediende brief van huisarts P. Hoff van 19 december 2019 dat appellante bekend is met schouderklachten (vooral links), welke uitstralen naar de handen. Er is sprake van hoofdpijnklachten, die in aanvallen komen (om de dag) met braken erbij en buikpijnklachten en rugpijnklachten die uitstralen naar de benen. De huisarts merkt ook nog op dat appellante hem ook vooral heeft bezocht wegens vermoeidheidsklachten. In verband met de recuperatie behoefte had de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking moeten vaststellen van maximaal 4 uur per dag, 20 uur per week. Appellante heeft tot slot de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de in de FML van 9 april 2019 vastgelegde belastbaarheid. De overwegingen van de rechtbank die aan dit oordeel ten grondslag liggen worden onderschreven. Appellante heeft haar standpunt in hoger beroep niet nader medisch onderbouwd. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting bevestigd dat de psychische klachten van appellante zich voornamelijk concentreren rond de zorgen om haar dochter. Op basis van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante, rekening houdend met haar psychische problematiek, aangewezen is op psychisch licht belastend werk. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ernst van de psychische klachten onvoldoende heeft onderkend.
4.3.
Appellante wordt evenmin gevolgd in haar standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke klachten, zoals beschreven door de huisarts. Het oordeel van de rechtbank op dit punt wordt eveneens gevolgd. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) kunnen voorts gevolgd worden in hun conclusie dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden in de Standaard Duurbelastbaarheid om voor een urenbeperking in aanmerking te komen. Zo is niet gebleken dat er bij appellante sprake is van een stoornis in de energiehuishouding. Ook aan de overige criteria wordt niet voldaan. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 januari 2020 terecht heeft opgemerkt kan uit de dagbesteding van appellante, dat zich concentreert op de verzorging van haar dochter, niet worden afgeleid dat er een medische noodzaak voor een urenbeperking is. Appellante heeft in hoger beroep verder geen nieuwe medische informatie overgelegd waarmee de door haar gestelde recuperatiebehoefte medisch geobjectiveerd kan worden. Dat appellante fors belast wordt door de zorg voor haar dochter is begrijpelijk, maar dit is volgens vaste rechtspraak geen omstandigheid die een rol kan spelen bij de beoordeling van de vraag of appellante in staat is de in aanmerking komende arbeid te verrichten.
4.4.
Omdat er geen twijfel is over het standpunt van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep, is er geen aanleiding een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals door appellante is verzocht.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven.
4.6.
Overweging 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) E.X.R. Yi